"Christus geneest de doofstomme van de Dekapolis" Bartholomeus Breenberg, 1635 |
Lezing uit het Heilig Evangelie volgens Marcus 7:31-37:
In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus
en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis.
Men bracht een doofstomme bij Hem
en smeekte Hem, dat Hij deze de hand zou opleggen.
Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren
en raakte zijn tong met speeksel aan.
Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel,
zuchtte en sprak tot hem:
“Effeta”,
wat betekent:
Ga open.
Terstond gingen zijn oren open,
en werd de band van zijn tong losgemaakt,
zodat hij normaal sprak.
Hij verbood het aan iemand te zeggen;
maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood,
des te luider verkondigden zij het.
Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit:
“Hij heeft alles wel gedaan,
Hij laat doven horen en stommen spreken.”
en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis.
Men bracht een doofstomme bij Hem
en smeekte Hem, dat Hij deze de hand zou opleggen.
Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren
en raakte zijn tong met speeksel aan.
Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel,
zuchtte en sprak tot hem:
“Effeta”,
wat betekent:
Ga open.
Terstond gingen zijn oren open,
en werd de band van zijn tong losgemaakt,
zodat hij normaal sprak.
Hij verbood het aan iemand te zeggen;
maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood,
des te luider verkondigden zij het.
Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit:
“Hij heeft alles wel gedaan,
Hij laat doven horen en stommen spreken.”
Broeders en
zusters
Deze zondag
is ziekenzondag , de zondag in het
jaar waar we bijzondere aandacht hebben voor mensen die lijden onder kwalen van
het lichaam of de geest. Dat is een belangrijk moment.
We leven in
een samenleving waar niet alleen verwacht wordt dat je lang gezond blijft, maar
ook in een wereld waarin wat we doen steeds
belangrijker wordt gevonden dan wie wij
zijn. Ik las een artikel in de krant een tijdje geleden dat er een
onderzoek was geweest naar hoe mensen hun identiteit
beleefden. Daar kwam uit, uit dat onderzoek, dat door de jaren heen steeds
meer mensen zich identificeerden met hun beroep in plaats van met iets anders.
Vroeger zeiden mensen misschien als eerste dat ze katholiek waren bijvoorbeeld,
of hervormd – omdat dat heel belangrijk voor ze was. Nu zeggen mensen misschien
“ik ben verpleegkundige” of “ik ben manager”.
Maar wat als
je niet zoveel meer kan, of misschien nooit zo veel hebt aangekund? Wie ben je
dan nog? Heb je dan nog wel een plek? We hebben het evangelie over de
doofstomme gelezen – en ik denk wel eens: als iemand pijn heeft of ziek is, dan
worden we zelf wat doofstom. We
kunnen dan vaak niet goed luisteren en niet goed spreken. En als we een ander
niet meer kunnen verstaan is het eind
zoek.
In de tweede
lezing en in het Evangelie lezen we dan een bijzondere raadgeving en een mooi
verhaal. Ze lijken in eerste instantie niet op elkaar, maar hebben toch veel
met elkaar te maken. En het leert ons een les wie wij ten diepste mogen zijn.
In het
Evangelie lezen we over een wonder dat Jezus doet: er wordt iemand bij hem
gebracht – en dat is een complete buitenstaander. Hij is doofstom – hij kan
niet spreken, niets horen – dan ben je dus echt buitengesloten uit het maatschappelijk leven. En eigenlijk is hij
nog uitgestotener dan dat. We lezen
dat Jezus in de streek van de Dekapolis
is. Dat is een heidense streek. De man valt (naar alle waarschijnlijkheid) ook
nog eens buiten het Verbond van God met het Joodse volk. Hij kan zich nergens
meer op beroepen.
Maar als
Jezus hem geneest is het hek ook van de dam. Hij houdt niet meer op met
spreken. Misschien wordt dat wel zijn nieuwe beroep. Veilingmeester of zo. Of
Stadsomroeper. Maar wat hij ook gaat doen met zijn nieuwe talent: Jezus zag hem
al aan voor wie hij was. Hij hield niet minder van hem. En als zijn carrière als veilingmeester of
stadsomroeper er opzit, blijft hij nog steeds wie hij altijd al was. Een geliefd
kind van God. Iemand die wel een wonder waard was.
In de tweede
lezing, de Jakobusbrief lezen we de opdracht van de apostel dat men in de kerk
geen ereplaats moet zoeken voor een rijk mens terwijl we de arme maar een beetje in de hoek
wegduwen. Kennelijk gebeurde dat dus ook in de Vroege Kerk, in de tijd van de
apostel Jacobus zelf!
We zien het
al voor ons hè, zo’n rijke man – een alleskunner – met vast een belangrijk
beroep – Senator of zo – en die verblijdt ons met een bezoek, nou daar maak je
een mooie plek voor gereed. Je rent expres naar de buren om de mooiste stoel
uit de huiskamer even te mogen lenen. Je kan toch niet verwachten dat Senator
Crassus op zo`n houten bankje moet gaan zitten net als de rest? Straks vertelt
hij nog bij het golfen aan al zijn rijke vrienden hoe schabouwelijk het er
allemaal aan toe gaat in de kerk. Nee! Dat kan niet!
En dan komt
er tegelijkertijd iemand binnen die.. nouja, waar je wat minder aan hebt. Die
is niet zo handig, of misschien niet zo handig meer. En ja, zo`n arme man, die
is alleen maar lastig. Straks zegt hij nog gekke dingen, of vraagt hij die
keurige rijke man om geld… Nee, ehm, ga
jij maar in dat hoekje staan. Nee, niet daar, ietsje meer bij de deur of zo. En
daar staat die arme man dan, in een hoekje, terwijl het openingslied gezongen wordt, zo`n
mooi en vroom lied over hoe we plaats maken voor iedereen. Tja.
Zo gaat dat dus
niet. Als je er als kerk niet bent voor iedereen, dan ben je er uiteindelijk
voor niemand – want je maakt je opdracht niet waar. We mogen daarentegen leren
kijken met de ogen van de Heer, de ogen waarmee Jezus zelf de mensen aankijkt.
We hoeven niet blind te zijn voor de buitenkant, en voor wat mensen allemaal
kunnen. Want dat is allemaal goed en mooi, maar het vat niet samen wie iemand is.
Als we ons
willen laten aanraken door de Heer,
dan gebeurt er ook in ons een wonder. Dan
houden we op doofstom te zijn, en leren we ook luisteren en spreken.
Dan kunnen
we andere mensen verstaan – horen wat
ze nodig hebben, luisteren naar hun
verhaal, over hun moeilijkheden, hun pijn – maar ook hun blijdschap en wat er
mooi is in hun leven.
En we kunnen
dan spreken : woorden van bemoediging
en hoop, woorden van nabijheid. En soms kun je zelfs spreken zonder iets te
zeggen: dan zegt je liefdevolle aanwezigheid al genoeg.
Laten we ons
dan aanraken door die bijzondere man,
door de Heer, door zijn voorbeeld. Dan mogen we aandachtig in het leven staan
en de goede gaven doorgeven die ons toegevallen zijn. Dan maken we nog wonderen
mee. Hij laat doven horen, en stommen spreken!
Amen.