Saturday, 29 June 2024

13e Zondag door het Jaar B

In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was
stroomde veel volk bij Hem samen.
Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge.
Toen hij Hem zag, viel hij Hem te voet
en smeekte Hem met aandrang:
Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven,
kom toch haar de handen opleggen,
opdat ze mag genezen en leven.”
Jezus ging met hem mee.
Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed.
Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters
en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden;
integendeel, het was nog erger met haar geworden.
Omdat zij over Jezus gehoord had
drong zij zich in de menigte naar voren
en raakte zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf:
“Als ik slechts zijn kleren kan aanraken,
zal ik genezen zijn.”
Terstond hield de bloeding op
en werd ze aan haar lichaam gewaar
dat ze van haar kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust
dat er een kracht van Hem was uitgegaan;
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg:
“Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
Zijn leerlingen zeiden tot Hem:
“Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt:
Wie heeft Mij aangeraakt?”
Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
Wetend wat er met haar gebeurd was
kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen
en bekende Hem de hele waarheid.
Toen sprak Hij tot haar:
“Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.”
Hij was nog niet uitgesproken of men kwam
uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
“Uw dochter is gestorven.
Waarom zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?”
Jezus ving op wat er bericht werd
en zei tot de overste van de synagoge:
“Wees niet bang, maar blijf geloven.”
Hij liet niemand met zich meegaan,
behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Toen zij aan het huis van de overste kwamen
zag Hij het rouwmisbaar
van mensen die luid weenden en weeklaagden.
Hij ging naar binnen en zei tot hen:
“Waarom dit misbaar en geween?
Het kind is niet gestorven maar slaapt.”
Doch ze lachten Hem uit.
Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging
met zijn metgezellen en de vader en de moeder van het kind
het vertrek binnen waar het kind lag.
Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar:
“Talita koemi”;
wat vertaald betekent:
“Meisje, sta op.”
Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond
want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
Hij legde hun nadrukkelijk op
dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe
dat men haar te eten moest geven.

 

Beste vrienden,

Ik las gisteren een reportage in de krant over een persconferentie van Vitesse, de voetbalvereniging uit Arnhem. Daar gaat het niet zo goed mee. Misschien heeft u daar wat over meegekregen. En die persconferentie, dat ging ook niet zo goed. Want zo gaat dat in het leven: ellende is besmettelijk. Dan gaan er steeds meer dingen fout en uiteindelijk blijf je alleen over, in een zaaltje in Papendal, met een handjevol journalisten.  

Wat de journalist van de Volkskrant opviel was het volgende. Ik citeer:

De directeur zat op een podium, een verhoging die zonder publiek potsierlijk is. Wat hij ongetwijfeld heeft bedoeld als een laatste noodkreet werd door bijna niemand gehoord.

Er stond ook een prachtige treurfoto bij van dat grote witte podium met het wapen van Vitesse erop, in dat lege zaaltje. En achter dat podium zit de directeur zo zelfverzekerd mogelijk te praten. Hij maakte ook nog gebaren alsof hij nog een flinke groep mensen toesprak. Dat benadrukte de sfeer van onttakeling nog eens. Het is een beeld dat prachtig is van treurnis. Arme directeur. Ik heb met hem te  doen.

Maar dat beeld, die foto, liet iets zien wat ontzettend menselijk is. Namelijk, dat als het niet goed gaat in het leven vaak  de eerste reflex is om je positie te benadrukken. Je poetst jezelf nog eens goed op, gaat achter een podium zitten. Misschien bestel je wel nóg glimmendere visitekaartjes. En misschien, heel misschien, ga je – als de werkelijkheid zich echt niet meer aan jouw zelfbeeld wil conformeren – woorden gebruiken als weet je wel wie ik ben? En die woorden drukken aan de ene kant een diep verlangen uit naar erkenning, naar verbinding, gezien worden als mens – maar bewerken juist het tegendeel. Afstand, formalisme, autoritair gedrag. Gedrag dat niet levend maakt, maar doodslaat.

Hoe meer je je positie oppoetst des te meer dat laat zien dat je feitelijk op een lege huls zit. Hoe meer je die positie benadrukt – in de hoop op erkenning, liefde, respect – des te meer slaat het om in het tegendeel. Om je heen is dan steeds minder leven, het wordt doods om je heen. Je kan bijna geen levende ontmoetingen meer hebben.

De woorden over Jezus die we vandaag gehoord hebben gaan over levende ontmoetingen. Ontmoetingen die levend maken. Ontmoetingen die genezen.

We ontmoeten eerst de overste van de synagoge. Jaïrus, een gezeten man. Hij heeft aanzien. Zowel maatschappelijk als religieus. Hij is rijk. Mensen kijken naar hem op. Maar dat alles is buitenkant, want in het huis van Jaïrus dreigt de dood het voor het zeggen te krijgen. Zijn dochtertje – misschien zijn enig kind – ligt op sterven.

Geen macht ter wereld kan het kind nog redden. Wat een wanhoop moet hij voelen! En hoe groot de verleiding om de dood het ook in zijn eigen hart voor het zeggen te geven. Te verstenen. Nog meer artsen te bestellen, en als die er niet meer zijn: kwakzalvers. En degene die je al had uitkafferen en buitengooien! Je kan het je voorstellen, want dat is wat wanhopige mensen soms doen.

Maar hij doet heel iets anders. Hij zoekt Jezus op. Hij stuurt geen bode, geen dienaar om Jezus te ontbieden. (“Zijne Excellentie de Overste verwacht dat U deze afspraak prioriteit geeft”) Nee. Hij laat het huis achter zich en gaat Jezus persoonlijk opzoeken.

Hij laat zich bij Jezus geen moment voorstaan op wie hij is. Integendeel. Hij valt hem te voet. En dat is belangrijker dan we misschien denken. De relatie tussen Jezus en de synagoge is al gespannen. Het zou zo makkelijk geweest zijn om die stap niet te zetten. Zoveel makkelijker om een dure kwakzalver te bestellen, met ingestraald water of toverkristallen dan om Jezus te ontmoeten. Dan kan alles op je eigen voorwaarden doorgaan. Het gaat dan wel recht de afgrond in, ja, maar op je eigen voorwaarden!

En omgekeerd, het zou zo makkelijk zijn voor Jezus om niet op de uitnodiging in te gaan. (Om een leerling te laten zeggen: “de Meester is helaas verhinderd, heeft dringende verplichtingen elders”). Maar Jezus denkt niet als gewone mensen. Gelukkig maar! Zonder omhaal van woorden gaat Hij met hem mee. Samen op weg.

Onderweg komen ze een vrouw tegen, uitgestoten uit de samenleving. Ze was rijk, maar nu is ze arm. En zoals bij veel zieken het geval is wordt de oorzaak van haar ziekte in haar zelf gezien. Zij zal wel iets verkeerds gedaan hebben. Teveel eten, of gerookt, of wel eens een glas wijn teveel. Geen gezonde leefstijl. En nu is ze volledig geïsoleerd. Maar dat is natuurlijk “haar eigen schuld!”. Ook zij heeft een sociale rol, die van uitgestotene. Dat geeft anderen het recht om jou niet meer als mens te erkennen. Maar ook zij houdt zich niet aan de rol die haar opgelegd is. Ze legt zich er niet bij neer. En zoekt de nabijheid van Jezus.

Ze gelooft, raakt Hem als persoon aan, en is genezen. Als Jezus zich omdraait en vraagt wie heeft mij aangeraakt dan gaat het dus niet over wie trok er aan mijn jasje. Het gaat om de persoon, de mens. Jezus wil haar ontmoeten. Zijn macht is geen anonieme kracht. Jezus is geen stopcontact waar je naar believen welke stekker in kan steken. Pas vanuit onze menselijkheid, als je Hem als mens benadert, kan er wat gebeuren. Je moet een pantser of een rol van je afleggen om het mee te kunnen maken. Of jij die rol zelf pakt of die rol door anderen aan je je gegeven wordt, dat maakt niet uit. Zolang je maar ziet dat jij die rol niet bent. En je alleen bevrijding kunt vinden buiten die rollen.

En dan, rampspoed! Ze zijn te laat! Het kind is dood. Het rouwbeklag is begonnen. Een hogere macht is nu de baas in zijn huis. Zijne Majesteit de Dood! En in de naam van de Dood wordt Jaïrus, de overste, in zijn eigen huis als een kleine jongen weggestuurd. Waartoe valt gij de Meester nog lastig? Gij sukkelaar! In het aangezicht van de dood storten alle pretenties, al het werelds ontzag in. Het personeel van Jaïrus legt het gespeelde ontzag af. En niemand legt een arm om hem heen.

Daar is namelijk geen tijd voor. Het Rouwbeklag is begonnen! Maar Jezus trekt zich er niks van aan. Want ook dat is maar buitenkant. We moeten hier goed opletten, het gaat hier niet over spontaan verdriet. Het is een ritueel waarmee de dood bezworen moet worden. Het is een soort Taptoe. Iedereen moet op een bepaalde plaats staan, je moet je kleren scheuren, zoveel centimeter op die plaats of op die plaats, naar gelang wie het is die dood is. De juiste rouwliederen moeten met zoveel mogelijk theater worden gezongen. Je huurt vrouwen in die zo luid mogelijk uithalen. Het is een soort show.

Het staat ver van ons af, het maakt geen deel uit van onze leefwereld, maar wel van die van Jezus. En hij zegt wat hij er van vindt. Dit tumult, dit lawaai. (“misbaar” is nog te beleefd). Het kind slaapt!

Dat het bij het Rouwbeklag niet om écht verdriet gaat kunnen we halen uit de reactie van de deelnemers, die gaan gelijk van luide uithalen naar uitlachen. En Jezus gooit ze daarna buiten. Met onserieuze mensen voer je geen serieuze gesprekken meer. Dat is klaar.

Jezus is niet zomaar een mens. Jezus is God, hij openbaart God, maakt God zichtbaar. Voor God is er geen dood. Hij is een God van Levenden. God van mensen. Geen god van rollen, geen god van posities, geen god van de onderwereld. Hij wil je ontmoeten, als levende. Die ontmoeting maakt ook levend. Als Jezus het meisje weer opwekt. Is alles anders geworden. De rol van de almachtige Koning Dood is in één keer verdampt.

Ik ben wel benieuwd hoe het verhaal daarna verder gegaan is, met Jaïrus en dat hele verblufte huishouden. En hoe gaat het verder met ons, verblufte mensen. Levend in het geloof dat de dood, en al onze gekke rollen, er uiteindelijk voor God niet toe doen?

Nu zijn wij niet God. Maar we kunnen wel op onze eigen manier leven doorgeven door hoe wij mensen ontmoeten. Zien mensen er naar uit om ons te zien? Gaan mensen opleven als we langskomen? Of is het omgekeerde het geval: dat je aanwezigheid iets donkers in mensen oproept, alsof er een schaduw over hen valt?

Ik kwam gisteren een parochiaan tegen, op weg naar haar vrijwilligerswerk. Daar had ze veel zin in, en de mensen die daar zijn zien ook altijd uit naar haar komst. Zo eenvoudig kan het zijn.

Maar als het mis gaat, dan helpt er geen podium meer aan. Sterker nog, dan maken podia het alleen maar erger. Stel je voor hoe tragisch het is als je wordt bekleed met een hoog ambt, maar in plaats dat je nu allerlei mooie uitnodigingen krijgt gebeurt het tegenovergestelde! Uitnodigingen worden ingetrokken, mensen besluiten opeens dat ze toch iets anders te doen hebben. Ze voelen zich niet tot leven komen in jouw buurt. Geen enkel machtswoord kan dat veranderen. Je verzamelt dan hooguit meelopers om je heen.

Gelukkig is het zo makkelijk om het anders te doen. Zo makkelijk om je niet vast te klampen aan dode schaduwen. Niet geïntimideerd te zijn door de rollen van anderen, of door je eigen rol. Leer naar mensen kijken met de ogen van Jezus. Jezus kijkt altijd door de buitenkant heen, op zoek naar de mens. En strekt zijn handen naar ons uit om ons tot leven te wekken.

Amen

Saturday, 15 June 2024

Elfde zondag door het jaar B

 

In die tijd zei Jezus tot de menigte:
“Het gaat met het Rijk Gods
als met een man, die zijn land bezaait;
hij slaapt en staat op, ‘s nachts en overdag,
en onderwijl kiemt het zaad en schiet op,
maar hij weet niet hoe.
Uit eigen kracht brengt de aarde vruchten voort,
eerst de groene halm, dan de aar,
dan het volgroeide graan in de aar.
Zodra de vrucht
het toelaat slaat hij er de sikkel in,
want het is tijd voor de oogst.”
En verder:
welke vergelijking kunnen wij vinden voor het Rijk Gods
en in welke gelijkenis zullen we het voorstellen?
Het lijkt op een mosterdzaadje.
Wanneer het gezaaid wordt in de grond,
is het wel het allerkleinste zaadje op aarde;
maar eenmaal gezaaid schiet het op
en het wordt groter dan alle tuingewassen,
en het krijgt grote takken,
zodat de vogels in zijn schaduw kunnen nestelen.
In vele dergelijke gelijkenissen verkondigde Hij hun zijn leer
op de wijze, die zij konden verstaan.
Anders dan in gelijkenissen sprak Hij niet tot hen,
maar eenmaal met zijn leerlingen alleen,
gaf Hij van alles uitleg.

Broeders en zusters, beste mensen.

“Elk begin heeft iets magisch in zich.”, dat is een citaat uit een gedicht van de Duitse schrijver Hermann Hesse. Het was een woord dat zo in mijn hoofd viel en waar ik graag mee wil beginnen. Want het gaat deze zondag over een nieuw begin, kleine onooglijke beginnetjes – die de hele wereld in beweging gaan zetten.

“Elk begin heeft iets magisch in zich.” Ik denk echt dat dat zo is. We kunnen er zelf zien hoe dat gaat.   Als u terugkijkt op de belangrijkste, meest veelzeggende momenten uit ons leven. Dan zijn dat vaak de momenten waarop wij aan iets nieuws begonnen. Keuzes om iets te doen of iets te laten. Een studie- of beroepskeuze. De overgang naar de grote school. Maar ook, als we volwassen zijn, de keuze om ergens weg te gaan, uit een baan of een land  waar je vastloopt waar niks meer mee te beginnen valt.

Er is een tijd van bouwen, en er is een tijd van breken. Beiden luiden het nieuwe in wat komen gaat. Er gaat geen belletje. Je weet niet van te voren wanneer dat moment komt. Maar als je het ziet, dan is het er. Dan is het tijd.

We denken in Nederland vaak dat we de toekomst in eigen hand hebben. We vereren kracht en kijken neer op wat zwak en weerloos lijkt. We kijken op naar mannen (vrijwel altijd mannen!) die links en rechts zaken uit de grond stampen. We denken vaak dat dat de toekomst gaat zijn.  

Maar dat is niet het beeld dat de Bijbel ons aanreikt als het gaat om resultaat, succes, of het gereedmaken van nieuwe dingen. Waar het ten diepste om gaat zijn namelijk niet de plannen die alleen maar uit onszelf komen.

De beelden die de Bijbel gebruikt voor voor een nieuwe toekomst. Dat zijn nooit de stampende beelden. Dat wil niet zeggen dat er niks uit de grond wordt gestampt in de Bijbel. Er wordt genoeg gebouwd. Steden en tempels en muren en vestingen en putten en wat niet allemaal.

Maar de beelden die de Bijbel gebruikt voor het werk dat een levende toekomst inluidt is het beeld van groeiend zaad, van planten. Een plant die vrucht draagt, of een boom die ten hemel rijst. Of een wijngaard waardoor je kostelijk en vredig leven kan.  

De Bijbel is niet zomaar een boek van stoere stampers, maar een boek van mensen die een nieuw begin maken met het kleine en onooglijke. Een zaadje. En dat zaadje wordt iets groots. Daar moet je ook wel je best voor doen. Maar dat harde werken om dat zaadje heen is geen stampwerk, het is geen bouw-werk, maar eerder zorgwerk.

Dat zorgwerk is niet heel glorieus. Er komt geen journalist foto’s van je maken terwijl je zo`n gele helm op hebt en met gestrekte hand en staalblauwe ogen wijst naar de blauwdruk van de heilstaat.

Beton kun je je wil opleggen. Heipalen laten zich in de grond slaan. Maar planten, en alles wat leeft, kun je niet veel sneller laten groeien dan ze doen. Het weer en de grond, het lichaam, dat kun je niet zomaar veranderen.

En omdat onze toekomst een levende toekomst is hebben we ook levende woorden nodig om er over te spreken. Geen woorden van beton en staal. Die behoren tot een andere – minder belangrijke werkelijkheid. God is de Levende. Hij is de God van al wat leeft. Hij is niet van beton en heipalen vindt Hij minder interessant.  

Die twee werkelijkheden mogen we dus niet door elkaar halen.

Ons leven, onze toekomst is geen bouwproject. We mogen plannen en ideeën hebben. We mogen en moeten soms nieuwe wegen ingaan. Maar het leven laat zich niet dwingen. En hoe harder je probeert het leven, en de Levende, te dwingen in betonnen afspraken en protocollen, en elke tegenstand als een heipaal de grond in te slaan, des te minder komt er van de grond.

Uiteindelijk wordt alles één grote ruïne.

Als je geen ruimte maakt voor de Levende, oogst je de leegte.

Hoe harder je dus probeert de werkelijkheid aan je wil te onderwerpen, des te meer loopt het leven uit de hand.

Maar als je de grootse plannen loslaat en de wind gaat volgen, de adem van de Geest, dan zetten zich dingen in beweging. Vrij naar de woorden van het Evangelie: het groeit en we weten niet hoe.

Dat leert ons ook een beetje nederigheid, van de goede soort. Niet de nederigheid die ons klein houdt, maar een nederigheid die een voedingsbodem is waarop wat groeien kan (humiliatio – humus)

In het leven lijkt de heipaal vaak sterker dan het zaadje. Hij is van beton, er staan machines achter en mannen met blauwdrukken. En de blauwdrukken staan niet ter discussie, ook al klopt er niks van.  (En wie er wat van zegt krijgt een functie elders.)   

En wat kan zo`n zaadje dan uitrichten tegen een heipaal? Als u wel eens een mosterdzaadje heeft gezien dan weet u: dat is een bijzonder onindrukwekkend zaadje. Het is geen kokosnoot of zelfs maar een pinda of zo. Of een zonnebloempit. Je ziet hem misschien niet eens, zo klein is ‘ie.

Maar de heipaal is een dood ding. Daar komt nooit iets levends uit, tenzij er zich een zaadje in heeft verstopt.  En ook beton verkruimelt op termijn, soms duurt dat niet eens lang. (En God heeft sowieso alle tijd!)

Hoeveel  grandioze projecten zijn er na een paar jaar niet alweer verdwenen? Maar dat zaad gaat niet voorbij, dat rust in de aarde en wacht zijn kans af. Om te gaan groeien.

Laten we dan ook in ons leven goed opletten, dat we ons niet laten afleiden door bouwgeluiden en dan niet meer horen en zien waar er zaad ligt, zaad dat we mogen planten zodat we een nieuwe toekomst in kunnen slaan.

Een toekomst bij God.

Amen.

Saturday, 8 June 2024

Tiende Zondag Gewone Tijd B

 

In die tijd ging Jezus naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten.

Toen zijn verwanten dit hoorden,

trokken zij erop uit om Hem mee te nemen,

want men zei, dat Hij niet meer bij zijn verstand was.

De schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren,

zeiden dat Beëlzebub in Hem huisde

en dat Hij door middel van de vorst der duivels

de duivels uitdreef.

Hij riep hen bij zich en sprak tot hen in gelijkenissen:

“Hoe kan de ene satan de andere uitdrijven?

Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is,

zal dat huis geen stand kunnen houden.

En wanneer de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is,

kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen.

Bovendien, niemand kan binnendringen in het huis van een sterke

om zijn huisraad te roven

als hij niet eerst die sterke heeft gebonden.

Dan pas kan hij zijn huis leeghalen.

Voorwaar, Ik zeg u:

alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden,

ook alle godslasteringen, die zij uitgesproken hebben,

maar als iemand lastert tegen de heilige Geest,

krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis;

hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde.”

Dit omdat zij gezegd hadden:

“Er huist een onreine geest in Hem.”

Eens kwamen zijn moeder en zijn broeders,

en terwijl zij buiten bleven staan,

stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen.

Er zat veel volk om Hem heen, dat het bericht doorgaf:

“Uw moeder en uw broeders daarbuiten vragen naar U.”

Hij gaf hun ten antwoord:

“Wie is mijn moeder,

wie zijn mijn broeders?”

En terwijl Hij zijn blik liet gaan

over de mensen, die in een kring om Hem heen zaten, zei Hij:

“Ziehier mijn moeder en mijn broeders.

Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij,

die de wil van God volbrengen.”

 

Beste vrienden, 

 

De bekende Engelse schrijver, CS Lewis heeft veel bekende boeken geschreven en veel daarvan gaan over ons christelijke geloof. Éen van zijn boeken heet The Great Divorce : de grote scheiding en het gaat over de Hemel en de Hel: twee werelden die nooit bij elkaar kunnen komen. Wie in de Hemel is taalt natuurlijk niet naar de Hel, maar het omgekeerde is ook waar: wie in de Hel is, een soort grijze stad onder een schier eindeloze schemering begrijpt niet waarom hij ergens anders zou moeten zijn. Elke dag, zo vertelt CS Lewis in zijn verhaal, vertrekt er een bus van de Hel naar de Hemel, de meesten willen niet mee en van degenen die meegaan, gaan de meesten weer terug. De Hemel doet vooral pijn aan hun ogen, niks voor hen! Voor zichzelf hebben ze al uitstekende redenen gevonden waarom ze weer terug gaan.

Het was dat verhaal waar ik aan moest denken toen ik dit Evangelie las: we lezen over een groep mensen die de ander niet nabij kunnen komen, omdat ze zowel volledig fout zitten, áls volledig overtuigd zijn van hun eigen gelijk.

Het is een wild verhaal vandaag. Dat Jezus duivels uitdrijft is nog niet het vreendste! Hij wordt namelijk tegengewerkt, zelfs beschuldigd van medewerking aan het kwaad!

Er zwermt veel verdeeldheid rond Jezus, en we horen woorden van oordeel. Maar ook Jezus spreekt harde woorden: wie de Heilige Geest lastert, kan geen plek kunnen krijgen in het Koninkrijk. Woorden die we heel goed moeten begrijpen. Je komt ze namelijk wel eens tegen: mensen die denken dat ze de zonde tegen de Heilige Geest gedaan hebben, en nu nooit meer vergeven kunnen worden.

En als kers op de taart horen we dan ook nog van Jezus’ familie die naar hem toekomt omdat zelfs zij denken dat Jezus ze niet meer alle vierentwintig in het kratje heeft. Nu lijkt de verdeeldheid compleet te zijn. En een enorme mensenmassa die iets met Jezus moet staat er (waarschijnlijk luid discussiërend) omheen. Je zou er al hoofdpijn van krijgen als je er aan denkt, zeker als je een beetje introvert bent.

Wat kun je doen als je in zo`n wervelstorm zit?  

Mijn eerste gedachte als ik dit verhaal lees, is er één van verwarring. Er gebeurt verschrikkelijk veel, en het gebeurt tegelijkertijd. Wat dat betreft is er weinig verschil tussen de wereld van Jezus en de wereld van nu. Er zit twee duizend jaar en drieduizend kilometer tussen, maar het hart van de mensen is altijd hetzelfde. En dat hart, beste mensen, heeft een deur. En door die deur kan van alles binnenkomen. Het goede, maar ook het kwade heeft toegang tot ons. Maar je moet goed uitkijken voor wie je opendoet. De duivel zelf kan zich voordoen als een engel van licht. En als je eenmaal hebt opengedaan voor het kwaad krijg je zo`n gast niet meer zomaar buiten. 

Waarom zijn er zoveel verhalen over Jezus die duivels uitdrijft? Omdat dat moeilijk is. Het is moeilijk om van het kwaad af te komen. Als gewoon mens heb je er al jaren voor nodig om van een alledaagse slechte gewoonte af te komen. Laat staan van een volwassen duivel. En hoe langer het duurt hoe moeilijker het wordt: want het kwaad verandert jou, het is niet alleen maar een logé: het kwaad zet de toon. Na verloop van tijd wil je niks anders meer. Je wíl het goede niet meer.

Er is er in dit verhaal maar één die bekleed is met die macht om door het kwaad heen te breken en dat is Jezus zelf. Niet alleen staat Hijzelf bóven het kwaad – maar hij is hier de enige die ook macht heeft over het kwaad. Het wegsturen kan. Jezus is van een andere orde.

Het kunnen verjagen van het kwaad is een unieke macht die niet iedereen heeft. Maar er zijn mensen die die macht ook hadden willen hebben: de Schriftgeleerden. Ze hebben er jaren op gestudeerd, geoefend, vergaderd. Erover gedroomd: over hoe zij vooraan mogen staan als ze die macht eenmaal hebben. Dan breekt God door, maar vooral om hen op de eerste plaats te zetten. Ze geloven dat ze recht hebben op die plek. Dat ze die hebben verdiend.

Dat is een heel gevaarlijk idee: het idee dat je een door God gegarandeerde plek verdient. Want als je die plek dan niet krijgt dan raak je gauw verbitterd. En wie verbitterd is gaat gauw dingen omdraaien.

Het goede wordt dan kwaad genoemd, en voor je het weet wordt het kwade goed. Zo ook hier: ze draaien alles om! Als Jezus een machtige daad doet, iemand geneest, een duivel uitdrijft, dan moet dat wel het werk zijn van weer een andere boze geest. 

Jezus als een soort Meester van de Zwarte Molen! Stel je voor..

Natuurlijk kan dat niet waar zijn. Maar ze zeggen het ook niet omdat ze denken dat het waar is! Wát er ook gebeurt: ze moeten datgene ontkennen wat ze met eigen ogen zien, met eigen oren horen. En de pijn, hun boosheid, hun eigen neiging tot het kwaad gaan ze dan projecteren op anderen. Ze denken dat, door iets te zeggen over Jezus, dat ze hem in hun macht kunnen krijgen. (Daarom wordt er denk ik ook zoveel gescholden op internet, dat gebeurt door machteloze mensen die denken dat ze door hun gefrustreerde woorden macht krijgen over anderen)

Maar hun woorden zeggen niks over Jezus. Alles wat zij zeggen gaat, bewust of onbewust, over henzelf. Dat is het lot van mensen die alleen maar met zichzelf bezig zijn, met hun eigen positie, met hun eigen status, met hun macht, hun greep op de zaak. Als dát is waar je mee bezig bent, dan staat daar een vloek op. En die vloek is dat je wens uitkomt: alles gaat voortaan alleen maar over jou. Maar dan niet op een leuke manier. Alles wat je doet en zegt gaan alleen nog maar over jou zelf gaat terwijl je elke dag een stukje meer vreemdeling in de wereld wordt. En als je alle banden met de wereld stuk gemaakt hebt, dan blijft er niks meer over, behalve jijzelf en de hel waarin je je opgesloten hebt. 

En ja, dat is een hel. Als je het goede kwaad vindt, en het kwade goed en het leven in steeds kortere banen om je eigen ego draait dan zien we al voor ons hoe dat kan aflopen.

De beroemde schrijver CS Lewis waar we mee begonnen heeft hier veel over nagedacht en zei eens - ik citeer wat vrij - : we moeten de hel zien als een omgeving waarin iedereen permanent en uitsluitend bezig is met zijn eigen positie, die met hand en tand wil verdedigen tegen anderen, waar iedereen dus jaloers is op wat een ander heeft en elk hart vervuld is van de dodelijke passies van afgunst, zelfverheffing en nijd. 

Zo moeten we dus ook de woorden van Jezus begrijpen als Hij spreekt over de zonde tegen de Heilige Geest. Dat is niet dat je ooit iets gedaan hebt wat verkeerd is, en zelfs niet als je een keer wat lelijks gezegd hebt over de Heilige Geest. De Geest is niet van suiker, die kan daar wel tegen.

Maar als we zo ver heen zijn dat we het goede kwaad gaan noemen en het kwade goed, dan zijn we wel hard op weg. Dan kan ook Jezus ons niet redden, dan blijft de bus naar de Hemel leeg. Niet omdat er iets mis is met die bus, of omdat Jezus te kort schiet, maar omdat onze wil zo verwrongen raakt dat wij het goede niet meer kunnen herkennen, niet meer willen zien, niet meer willen hebben.

De oneindige macht van Jezus is geen onweerstaanbare natuurkracht, dat is niet de onontsnapbare zwaartekracht van een zwart gat. De macht van Jezus is de macht van bevrijding door de kracht van de Heilige Geest. Als je uit hoogmoed Jezus afwijst, wijs je ook die bevrijding af. Die bevrijding door de kracht Heilige Geest is niet los verkrijgbaar. Wíl je die bevrijding niet, sterker nog: vecht je met al je macht tégen die bevrijding omdat je die wezenlijk niet wil, dan kán er ook geen bevrijding zijn.

Dát is de zonde tegen de Heilige Geest.

Mochten we dus een keer op een ochtend in de spiegel kijken en merken dat we onredelijk woedend worden over iets moet ons eerste gedachte misschien niet uitgaan naar die ander die ons dit aangedaan heeft. Maar kijken naar wat het in onszelf is dat wij niet zien. Dan kan die ander het nog steeds verkeerd hebben gedaan, maar onszelf blind maken helpt niemand verder. Is er iets dat we gemist hebben? Zegt deze situatie misschien ook iets over mij? Zit er toch wat in mijn blinde vlek dat mij zouden kunnen uitleggen waarom ik toch minder fantastisch ben dan ik dacht?

Als we wat zien, dan kunnen we de kleine boze geesten in ons hoofd door het open raam naar buiten vegen, en blijft er ruimte voor bevrijding wanneer Jezus ons voorbij komt.

Amen.