Saturday, 25 October 2025

Gildeviering 2025

Preek voor de viering van het Hubertusgilde 

25 oktober 


Beste vrienden, 


Wat een mooi moment om hier samen te zijn in deze kerk waar jullie mee verbonden zijn. Rond de feestdag van de Heilige Hubertus, patroon van het schutsgilde van Leur, mogen jullie weer deze feestdag vieren. 

Elke dag geeft God ons een nieuwe les, een nieuw woord van bemoediging uit de Bijbel. 

We horen in het evangelie over twee mannen. Een farizeeër, die heeft allemaal prachtige prestaties verricht - vindt hij zelf. En daar beroept hij zich op tegenover God. In de tempel. 

God mag wel blij zijn met zo iemand! Dat is toch een beetje de boodschap die hij de hemel in stuurt. Hij vast en geeft tienden. In de Bijbel komen getuigen altijd in tweeën. De goede werken die hij - volgens hemzelf - doet, die moeten dus voor hem getuigen bij God. 


Dan is er een andere man, een tollenaar. Die werkten in de tijd van Jezus mee met de Romeinen. Niet iets om trots op te zijn. Als je tollenaar werd, dan viel je buiten de samenleving. Niemand wilde met je gezien worden. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Het is een beetje alsof je land bezet is, en je gaat gewoon op de koffie met iemand die openlijk samenwerkt met de bezetter, en daar goed aan verdient. Nee. Dat koekje bij de koffie, dat smaakt je dan toch een stuk minder. 


Toch heeft de tollenaar iets voor op de farizeeër. Hij weet waar je het voor doet. De tollenaar weet het verkeerde wat hij gedaan heeft, zijn relatie met God en de naaste ondermijnt! Hij wil die relatie goedmaken, en hoe doe je dat? Door te vragen om vergeving. 


De farizeeër staat er heel anders in. Andere mensen bestaan eigenlijk niet voor hen. Hij kijkt alleen maar neer op anderen. En hij heeft ook geen echte relatie met God. Want voor hem 

Bestaat God alleen als een soort sportcommentator die zijn (prachtige) doelpunten toejuicht! Helaas voor de Farizeeër: die God bestaat niet. 


Waar laat dat ons. We hebben zoveel waar we blij om kunnen zijn. Een lange geschiedenis, grote prestaties. Gewonnen zilver! Is dat alles nu om niet? 


Nee, het is goed om te vieren wie je bent en wat je mag doen. Op één voorwaarde: dat je nooit uit het oog verliest waar je het om te doen is. Vanuit bestonden de schutsgildes om de burgerij en de gemeenschap te beschermen. En boven alle gezelligheid en sportprestaties uit is dát fundamenteel: de houding van dienstbaarheid aan de naaste, en door de naaste tot God. Dienstbaarheid aan de gemeenschap om ons heen, juist in tijden dat zoveel mensen zich terugtrekken achter hun eigen voordeur, zich verschansen in hun eigen gelijk, is dat belangrijk. Er moeten sterke gemeenschappen zijn, waar mensen elkaar ontmoeten en zich verbroederen. Een dragende pijler te zijn in het dorp en de gemeente. 


Je kan dus fier zijn op wie je bent en waar je vandaan komt, zolang je niet uit het oog verliest dat je niet zelf de bron van het goede bent. Zou dat toch gebeuren, zou je uit het oog verliezen dat je uiteindelijk slechts alle goede dingen ontvangt, dan raak je uit balans. Dan krijgt een eerder gepaste trots iets hautains. Dan komt de mot in je kleding, en vergaat het zilver tot stof. 


Nu hebben schuttersgildes dit altijd geweten. Waar de farizeeer trots rechtop blijft staan, houdt de tollenaar zijn hoofd gebogen. Er zijn momenten dat we weten te buigen voor wat groter is dan onszelf. Zolang we dat nog kunnen, is er hoop! 

Het is een oude en mooie traditie dat bij het eucharistisch gebed het vaandel van een gilde daalt bij de consecratie, om God in ons midden te begroeten. 


Zolang dat een levend gebaar blijft, hebben ook uw tradities blijvend een toekomst. Nog voor vele jaren. Er worden vandaag nieuwe leden geïnstalleerd. Zij zullen op hun eigen manier weer toekomst geven aan wat zo lang geleden begon. 

Mogen wij daarvoor dankzeggen, voor het verleden, om dit heden en op de belofte van de toekomst. 


Amen.


30e zondag door het jaar C

 In die tijd zei Jezus tot hen die

– overtuigd van eigen gerechtigheid –

de anderen minachtten,

de volgende gelijkenis:

“Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden;

de een was Farizeeër en de andere een tollenaar.

De Farizeeër stond met opgeheven hoofd

en bad bij zichzelf als volgt:

God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen,

rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers,

of ook als die tollenaar daar.

Ik vast tweemaal per week

en geef tienden van al mijn inkomsten.

Maar de tollenaar bleef op een afstand

en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel;

maar hij klopte zich op de borst en zei:

God, wees mij zondaar genadig.

Ik zeg u:

deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere;

want al wie zich verheft zal vernederd,

maar wie zich vernedert zal verheven worden.”


Beste vrienden, 


Iedereen heeft een idee hoe het er met hem of haar voorstaat. Iedereen heeft een zelfbeeld. Omdat wij veel tijd met onszelf moeten doorbrengen, veel meer dan met andere mensen, ongeacht hoe dicht ze bij ons staan. Maar hoe dicht wij ook bij onszelf staan, dat zegt vreemd genoeg nog steeds niet dat we onszelf ook goed kunnen inschatten. Ons zelfbeeld hoeft helemaal niet te kloppen. 

Zelf vind ik dat altijd één van de wonderlijkste gedachten. Hoe goed ken je jezelf? Kun je jezelf eigenlijk wel kennen buiten de blik van andere mensen? En wat betekent dat? Als je niet helemaal van je eigen blik op jezelf aan kan? 


Het is met een zelfbeeld zoiets als met alle oordelen. Je kan overdrijven, dan schiet je er overheen. Je kan tekortschieten. Of je hebt gelijk. Je zit in het juiste midden. Dan heb je een goede inschatting gemaakt. Hoe kom je op een goede inschatting? Wanneer heb je gelijk? 



Jezus vertelt er een verhaal over. In de tempel te Jeruzalem zien we twee mannen. Ze lijken op een afstandje best op elkaar, ze staan immers allebei te bidden. Maar er gaapt een wijde kloof tussen hen in. De één staat rechtop, heel fier. Zelfbewust. Hij heeft een gezond zelfbeeld, zouden veel mensen zeggen. Hij blaakt van zelfvertrouwen! 


God ik dank u dat ik niet lijk op, en dan komen er vier categorieën boosdoeners. Hij heeft zelfs de tollenaar opgemerkt die ergens achter hem staat. Vier is altijd een getal dat gaat over de volheid van de wereld. De wereld is dan wel vol boosheid, maar hij, de farizeër…. Hij hoort daar niet bij! 


En dan noemt hij nog twee dingen die hij goed gedaan heeft, twee goede werken. Vasten en tienden geven. Nu kwamen getuigen in de Bijbel altijd in tweeën. Zijn goede werken moeten voor hem pleiten! Een klinkend getuigenis. Aan de ene kant staat mijn vasten, aan mijn andere kant mijn tienden! Wat gaat hij er prat op! 


Dan is er de tollenaar. Daarvan zouden we tegenwoordig zeggen dat hij geen goed zelfbeeld heeft. Om te beginnen staat hij niet rechtop. Sterker nog: hij durft niet eens rechtop te staan, niet eens zijn ogen omhoog te heffen. Hij heeft geen uitvluchten, geen verdediging. Hij vertelt niet aan God waarom hij deed wat hij allemaal wel deed (“iedereen doet het”) en waarom het allemaal wel meevalt (“De Romeinen verdienen meer dan ik”) Of dat mensen hem zo’n naarling vinden dat hij eigenlijk het échte slachtoffer is. (“Tol. Tol? Weet u wel wat ik allemaal moet meemaken?”) 


Hij denkt niet eens aan de Farizeeër die daar zo vroom en gerecht staat te bidden. Alles wat in hem leeft, gaat tussen God en hemzelf. God - wees mij zondaar genadig. 

Hij heeft geen slecht zelfbeeld. Hij heeft een juist zelfbeeld. Hij begrijpt zichzelf vanuit zijn relaties. Zijn relaties met de andere mensen staan op de achtergrond. Die heeft hij beschadigd door wat hij gedaan heeft. Daarnaast begrijpt hij zich in relatie tot God, dat wil zeggen: als zondaar. 


Hij staat niet rechtop als iemand die fier kan zijn op zichzelf, maar als iemand die als zondaar zich wendt tot de enige bron van genade: God zelf. 


De Farizeeër daarentegen, lijkt helemaal niet in een relatie tot anderen te staan. Als hij zich bewust is van anderen, dan is het om hen te vergelijken en de ander te veroordelen. Hij veroordeelt hen niet zoals een rechter dat doet. Een rechter spreekt immers geen recht namens zichzelf. Hij veroordeelt daders in naam van de Koning, uit naam van het recht. Een rechter oordeelt niet om zichzelf beter te kunnen voelen. Een rechter is onpartijdig. Hij betrekt zijn ego - als het goed is - niet in het oordeel. 


We kunnen het eerste deel van zijn woorden aan God dan ook samenvatten als “Ik, ik, ik, ik”, en wat daarna komt als “mij, mij”. Of hij de waarheid spreekt of niet (dat weten we niet!) of hij die goede dingen doet of niet. Het doet er niet toe. Zou het trouwens niet mogelijk zijn, vrienden, dat de Farizeëer een beetje overdrijft? Als je zo vol bent van jezelf, kun je dan werkelijk onbevangen in de spiegel kijken? 


Nee. Of hij nu enig goeds gedaan heeft of niet. Wat hij doet gaat enkel over hemzelf. 

Hij kan zichzelf niet zien in de ogen van anderen. Hij begrijpt zichzelf niet vanuit Gods oog. 

En dus kent hij zichzelf niet. 


Hij lijkt een goed, optimistisch zelfbeeld te hebben (“Ik mag er zijn!”) maar eigenlijk zit hij er helemaal naast! Wat hij doet, had hij even goed gelaten. Het is allemaal voor niets. 

Als je de goede dingen doet, om de verkeerde reden is dat niet iets waar God met veel plezier naar kijkt. Wat doorweegt, is het hart. De intentie waarmee we de dingen doen. Daarom gaat geloof - de richting van ons hart - voor op de werken die we doen. 


De tollenaar geeft ons allen dus hoop. Hij beroept zich niet op goede dingen. Om te beginnen omdat hij niet zoveel indrukwekkende palmares, maar dat maakt hem tegelijkertijd vrij, om te  beginnen met een schone lei. 


Pas als je jezelf kan zien in de ogen van een ander, weet hebt van je verantwoordelijkheid, ben je werkelijk vrij om te doen wat er gebeuren moet. Niet om indruk te maken op iemand, maar om met een open hart een nieuwe relatie aan te gaan, vanuit die relatie met God te leven. 


En ja, dan gaan je ook andere dingen doen. En misschien ga je op termijn wel vasten in de Veertigdagentijd, wie weet. Maar als je dat doet, doe het uit liefde tot God en de naaste en niet om in een goed blaadje te komen bij iemand. 


Mochten we dus in de spiegel kijken en iets anders denken dan: “God mag wel blij zijn met zo’n supergelovige als ikzelf” of denken dat God er vooral is om als een opgewonden sportpresentator jouw doelpunten toe te juichen, wees dan blij.

Voel je licht en vrij. Voel vreugde eerder om wat God doet.

Keer je af van het oude, van hetgeen je bedrukt heeft, en zet met vol onvermogen een stap naar de toekomst. 


Je doet het niet alleen. 


Amen. 


Saturday, 18 October 2025

29e zondag door het jaar C

In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen,

dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.

Hij zei:

“Er was eens in een zekere stad een rechter,

die zich om God noch gebod bekommerde.

Er was ook een weduwe in de stad,

die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek:

Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.

Een tijdlang wilde die rechter niet,

maar daarna zei hij bij zichzelf:

Al bekommer ik mij om God noch gebod,

toch zal ik die weduwe recht verschaffen

om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.”

En de Heer sprak:

“Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt!

Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen,

die dag en nacht tot Hem roepen,

of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?

Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.

Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst

het geloof op aarde vinden?”


Beste vrienden, 


Om de zoveel tijd kom je iemand tegen die geen hulp vraagt, of aan wil nemen. Hij of zij kan er om een of andere reden niet om vragen, of als het hem ongevraagd wordt aangeboden dan is het zogenaamd niet nodig. En ondertussen is het natuurlijk overduidelijk wel nodig. Dat ziet iedereen. Het onkruid staat manshoog en de gang ligt vol met niet opengemaakte post. Dat soort dingen. 


Daar kun je je aan ergeren - het is ook ergerlijk - maar je kan ook zeggen: zoals die persoon is eigenlijk iedereen wel een beetje. Er zijn natuurlijk ook luie mensen die steeds bedelen om onterecht medelijden, en dan achterover gaan zitten en wachten tot een ander zijn problemen oplost, maar de meeste mensen hebben het omgekeerde. Ze willen koste wat kost de dingen zelf doen. Dat zit in ons allemaal. De gemiddelde mens vindt het op één of andere manier moeilijk om te accepteren dat hij of zij niet alles zelf kan. En als we tegenover God staan, wordt dat gevoel alleen maar scherper: want als we toegeven dat we niet alles zelf kunnen, hulp van anderen nodig hebben, hulp van God, dan moeten we toegeven dat de wereld niet om ons eigenste ikje draait. 


Zelfs de leerlingen van Jezus vinden dat moeilijk. Daarom krijgen ze - net als wij deze zondag - dit verhaal te horen. 


We horen dat Jezus zegt dat ze niet moeten versagen , in het geloof. Een mooi woord, waaruit blijkt dat ook onze vertaling alweer heel wat jaren meegaat. Gebruikt u dat woord nog weleens, versagen? 


Nee, ik ook niet. Het is wel een heel mooi woord. Onversaagd zijn, dat zeggen we van stoere ridders. Ben je onversaagd dan laat je de moed niet zakken. Dat is trouwens ook echt wat er staat, in het Grieks. Maar als de vertaling voor ons moeilijke woorden gebruikt, dan kun je het verkeerd begrijpen. Dan klinkt het een beetje alsof het bij je houden aan het gebed, regelmatig blijven bidden, vooral gaat om een regeltje van God. Iets waar je je aan moet houden. 


“Weet je wat jij moet doen, mannetje? Vijf keer per dag bidden, of zeven keer. Precies op deze en deze tijd. En als je zomaar een psalm overslaat? Dan zwaait er wat!” 


En daar gaat het nou juist niet om. Als je met die gedachte in je achterhoofd gaat bidden is de kans aanwezig dat je eindigt als de farizeeërs, met lange mantels en lange gebeden op de hoek van de straat. En als je dan er ook nog op gaat letten dat anderen net zo lang bidden als jij dan krijg je een ziekelijke situatie. Een kerk, een gemeenschap, of zelfs een hele samenleving kan op die manier in de ban raken van een valse spiritualiteit.   


Jezus doelt ergens anders op, hij staat niet met een stopwatch of een psalmenteller in de deur van de seminariekapel, en een pen om een vinkje te zetten bij de naam van die niet lang genoeg dankzeggen aan het einde van de Mis. 


Hij vertelt integendeel een beeldend verhaal. Een verhaal uit de joodse traditie. In de joodse traditie worden altijd bepaalde voorbeelden gebruikt om iets over God te zeggen. Eén van die categorieën is van het mindere naar het meerdere, of van het slechte naar het goede. Als je kan zeggen dat iemand die slecht is, goed doet, hoeveel te meer kan een goed persoon dan iets goeds doen? En hoeveel te meer God dan wel niet? 


Dat soort voorbeelden kom je veel tegen in de Bijbel. Jezus gebruikt ze regelmatig. De onrechtvaardige rechter, de onrechtvaardige rentmeester, of de mensen zelf (als Jezus zegt: “en jullie geven goede dingen aan jullie kinderen, ook al zijn jullie slecht” - eenzelfde soort voorbeeld) 


En dan vandaag: de onrechtvaardige rechter. Die wil zijn werk niet goed doen. Misschien is hij lui of corrupt. Dat weten we niet. Het doet er ook niet toe. Wat belangrijk is:hij weigert een weduwe - weduwen zijn in de wereld van de Bijbel altijd kwetsbare mensen - haar recht te geven. De grote Bijbelse driehoek van mensen waar je extra op moet letten: de weduwe, de wees en de buitenlander. 

Gelukkig is de weduwe een hele assertieve tante. Ze is misschien machteloos, maar niet tandeloos. Ze laat hem geen moment met rust. In de rechtzaal, op de golfbaan, voor deur van de herenclub en op zondag op de stoep van de kathedraal. Het wordt een beetje gênant. 


Als de rechter haar recht verschaft betekent dat niet dat hij opeens een bekering heeft doorgemaakt, of zelfs maar dat hij haar recht ook inziet en er naar handelt. Hij wil er gewoon niet meer op worden aangesproken. In het Grieks staat er “straks houd ik er nog een blauw oog aan over”, maar dat was misschien wat te heftig voor de vertalers. Het betekent in het Grieks trouwens hetzelfde als in het Nederlands, of je bent bang dat er klappen vallen - geslagen worden door een vrouw is natuurlijk nog eens extra vernederend - of het is je image dat een deuk oploopt. En waarvoor eigenlijk. Er zijn nog kansen genoeg om lekker stout te zijn! Teken maar af en klaar.    


Nu is die onrechtvaardige rechter natuurlijk helemaal geen buitenissig voorbeeld. Slechte mensen kunnen er best toe worden gebracht om goede dingen te doen. Omdat het hen toevallig uitkomt, of gewoon uit stom toeval. Een boosaardige leider zou zelfs vrede kunnen sluiten in het Midden-Oosten, en daar heel wat meer bereiken dan mensen die zichzelf uiterst idealistisch vinden en vervolgens hun eigen én andermans ruiten ingooien.

 

En wat vertellen zulke voorbeelden ons over God? Als een slecht mens goede dingen kan doen, hoeveel te meer doet de goede God dan goede dingen aan hen die erom vragen? 


Als je in de gunst staat van een machtig man, dan kun je er nooit honderd procent op rekenen dat die situatie zo zal blijven. Vandaag zeggen ze dit, maar morgen dat. Heb je wat van ze nodig? Succes ermee. Je emails worden misschien nooit opengemaakt, je klacht wordt enkel in behandeling genomen omdat het iemand net goed uitkomt, en met hetzelfde gemak waar ze je mee ontslaan, word je een half jaar later door dezelfden gemaild met de vraag of je nog iemand weet voor de nu ontstane (oninvulbare) vacature. Nee, voor de omgang met machtige mensen - of zelfs maar mensen die toevallig even een beetje macht hebben - heb je een sterke maag nodig. Een sterke maag, én een gezonde dosis assertiviteit! Je staat immers niet in een relatie met hen. Je bent gewoon een stuk op een bord. Iets wat ze even nodig hebben (of niet) en als je niet steeds laat merken dat je er bent en wat van ze moet, verdwijn je makkelijk uit beeld. 


Goede mensen, goede vrienden, daar kun je van op aan. Je kent ze. Je staat in een relatie met ze. Je weet wat ze waard zijn. Ze doen wat ze zeggen, en als ze het niet doen, dan is er een goede reden. Daar moet je zuinig op zijn. Die mensen zijn kostbaar. 


En daar nog ver bovenuit: God. God, die niets liever wil dan relatie zijn. Zich met ons wil verbinden en de mensen bij elkaar wil brengen. God houdt van ons voordat wij op het idee komen om een stap in Zijn richting te doen. Het enige wat wij moeten doen van onze kant is zich voor hem open-stellen. Dat is wat geloof is, je open-stellen voor wat God wil doen. En hoe doe je dat? Niet door het denken aan heilige gedachten, ook niet door koortsig bezig zijn met van alles en nog wat - hoe nuttig dat vast ook is - maar door Gods nabijheid te zoeken in het gebed. 


Dat hoeft niet met een omhaal van woorden. Misschien zelfs beter van niet, eigenlijk. Jezus waarschuwt er zelden tegen het niet lang genoeg bidden. Integendeel, daar waarschuwt hij juist tegen. 


Sterker nog, misschien is dat wel de reden dat hij dit, nu, tegen de leerlingen zegt. Stel dat je denkt dat het gaat om hoeveel je doet en dat gelovige mensen om je heen zeggen dat meer ook beter is. Dan kun je makkelijk ontmoedigd raken, een spirituele burnout, zogezegd als het in het leven tegenzit.  


Nee. Belangrijker dan lengte is de regelmaat, de vaste momenten. Net zoals je onder het eten praat met je familie en vrienden (en de telefoon dan weglegt), zo kun je vaste momenten in de dag vinden om relatie met God te onderhouden. De eerste christenen baden altijd op vaste momenten van de dag. Elke goede gewoonte bouw je op, door het op een vast moment te doen. Elke keer als je met jezelf moet onderhandelen wanneer je ergens tijd voor gaat maken, heb je het pleit al verloren. 


Zonder gebed een relatie met God onderhouden? Lukas denkt niet dat dat kan, en ik ben het met hem eens. Net zoals je geen relatie kan hebben als niemand zich nog voor de ander openstelt. En net als in het onderhouden van een relatie maakt het niet uit als het contact in het begin wat korter is. Het gaat om het gebaar, om de openheid, om de gewoonte die je opbouwt. Meer , als je daar behoefte aan hebt, is een probleem van later zorg. 


Mogen we zo moed vatten om ons open te stellen, met God te delen wat er in ons hart leeft, ons open te stellen voor wat Hij ons te zeggen heeft en zo de moed te ontvangen om het leven met open vizier tegemoet te treden


Amen. 


 

Saturday, 11 October 2025

28e zondag door het jaar C

 Op zijn reis naar Jeruzalem

trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet
zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels:
“Jezus, Meester, ontferm U over ons!”
Hij zag hen en sprak:
“Gaat u laten zien aan de priesters.”
En onderweg werden zij gereinigd.
Eén van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was,
en hij verheerlijkte God met luide stem.
Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer,
en deze man was een Samaritaan.
Hierop vroeg Jezus:
“Zijn niet alle tien gereinigd?
Waar zijn dan de negen anderen?
Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen
dan alleen deze vreemdeling?”
En Hij sprak tot hem:
“Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.”


Beste vrienden

Als je gezond bent, dan neem je dat vaak voor kennisgeving aan. Dat vind je dan vanzelfsprekend. Misschien vind je zelfs wel dat je gezondheid iets is waar je recht op hebt – omdat je zo verstandig leeft bijvoorbeeld.

Maar als je ziek bent, zeker als je langer of chronisch ziek bent, merk je pas hoe weinig vanzelfsprekend het is. Ben je ernstig ziek dan denk je maar aan één ding. De ziekte. Elke dag merk je hoe die ziekte je hindert, hoe de ziekte je op afstand zet van andere mensen. Elke keer opnieuw word je er mee geconfronteerd dat je niet meer de dingen kan doen die je altijd deed, altijd gewoon vond te doen. De dingen die ooit vanzelfsprekend waren.

Als de situatie heel ernstig is word je zelfs buiten de samenleving geplaatst. Je kan of mag niet meer onder andere mensen zijn. Je raakt geïsoleerd. Je zou willen dat je terug kon naar de onbezorgde dagen van vroeger. Je hoopt op een wonder.

Dat is waar de verhalen van deze zondag beginnen. Uit het Oude Testament hoorden we van Naäman, de belangrijke Syrische generaal die ondanks al zijn macht en rijkdom toch getroffen werd door melaatsheid. En melaatsheid is niet alleen zomaar een beetje akelig. Het is een beschamende ziekte. In het Evangelie horen we van tien melaatsen in het grensgebied die Jezus ontmoeten.

Beiden vinden genezing, maar de genezing is tóch niet het belangrijkste wat er is.

We gaan eens kijken, wat betekenen deze verhalen? Wat probeert God ons vandaag te zeggen?

In de tijd van de Bijbel was er geen gezondheidszorg zoals wij die kennen. Een genezing van een slepende ziekte was veel minder het resultaat van een kundige behandeling en veel meer als een wonder van boven.

Een rondtrekkende leraar, ongeacht wie hij was moest ook een wonderdoener zijn. Voor ons klinkt dat gek. Wij denken graag aan Jezus als een soort rondtrekkende docent, die verhalen vertelde met wijze boodschappen erin. Als wij lezen over wonderen denken wij, westerse mensen, al gauw dat dat irrationeel is, dat dat helemaal niet kan. Of het zal wel verkeerd begrepen toeval zijn! Maar wat wij denken daar heeft het Evangelie niet altijd evenveel boodschap aan.

Jezus trekt rond, doet wonderen, geneest mensen van ongeneeslijke ziekten, heelt de blinden, werpt boze geesten uit en laat Lazarus opstaan uit de dood. En de mensen om hem heen reageren daarop, als Jezus een wonder doet gebeurt er van alles. Er is geen onderwijs van Jezus zonder bijbehorende tekens die hij doet. 

En uit de reacties die daarop komen begrijp je dat er iets uitzonderlijks gebeurt, dat mensen tot in het diepst van hun wezen geraakt zijn. Maar ieder op een andere manier. De reacties zijn niet gegeven, niet voorgeprogrammeerd. Liever: wat in het hart leeft wordt zichtbaar.

We beginnen in het Oude Testament, met het verhaal van Naäman de Syriër. Dat is niet zomaar iemand. Hij is een vijand van het Joodse volk. En het is niet zomaar iemand die op straat staat te schreeuwen om wraak. Hij is een generaal, een machthebber in een staat die hongerig naar het Joodse land staart. 

En in een wereld waar er zoveel zieken te waren en velen toch niet genezen werden, zo treft het wonder toch Naäman. De profeet Elisa had kunnen zeggen: net goed dat je ziek bent, sliep uit. Deze ziekte is je straf voor wat je het Joodse volk hebt aangedaan. Maar niks daarvan. Elisa wijst Naäman de weg naar wonderlijke genezing. Naäman onderwerpt zich hieraan en beantwoordt het wonder in geloof.  

Wat niet kan, gebeurt toch. En wat gebeurt er dan met ons. Hoe reageren we?

We horen in het Evangelie over de tien melaatsen. Getallen in de Bijbel zijn nooit toeval. Ze hebben altijd een symbolische betekenis. Tien drukt net als zeven of vier een volheid uit. Maar niet op dezelfde manier als vier of zeven. Vier is het getal van de volheid van de schepping, Zeven is het universele. Tien drukt een volheid uit, maar die van de schepping (4) en de feilbare, kwetsbare mens (6, 7-1!). Tien zieken die rondlopen staan symbool voor de hele mensheid, die ziek is, kwetsbaar, verdwaald rondloopt.  

Jezus geneest ze alle tien: zijn macht is niet incidenteel maar universeel: hij kan de volheid van de pijn in de wereld aan. Maar niet iedereen vangt het water van die universele regen op. Van de tien genezen melaatsen accepteren negen hun goede geluk als een toevallig lot uit de loterij. Wat een gelukkig toeval! Ze gaan verder met hun leven en wandelen gezond en wel het Evangelie uit.

Maar één komt terug, een Samaritaan. Dat zijn ook geen vrienden van het Joodse volk. De Samaritanen en de Joden hebben een lange en moeilijke geschiedenis. Als het even kan slaat de één de ander de schedel in. Daar doen ze niet moeilijk over in de tijd van Jezus! Toch zet hij zich over alle antipathie die hij zou kunnen hebben heen en komt terug naar Jezus toe om, wat te doen: bij Jezus God de eer te brengen.

Hij beantwoordt het wonder met geloof. Het is de juiste volgorde. God openbaart zich door een wonder van genezing, en de mens geeft in geloof antwoord en oor en slaat een nieuwe bladzijde om. Hij begint een nieuw hoofdstuk als volgeling van Jezus. 

Stellen we ons dan voor dat we een wonder tegen het lijf lopen: het kan niet maar het gebeurt toch. We worden losgemaakt van een doorn in ons vlees, iets lichamelijks of psychisch wat ons misschien ons hele leven al kwelt. Tot ‘ie opeens weg is.  We waren kromgebogen onder een last, en nu opeens staan we overeind. Het kon nooit en nu, toch.

We worden gered uit een uitzichtloze situatie als een stuk hout uit de vlammen gehaald en wat doen we dan? Daar gaat het om.  

Gedragen we ons als loterijwinnaars? Dat kan. We incasseren de cheque, we kopen een nieuwe auto of een nieuw huis en we gaan rustig achteroverzitten. Misschien nog een paar nieuwe schuren bouwen voor deze oogst? Dat kan allemaal, genoeg die het zo doen! Maar is dat de bedoeling?

Of, gaan we naar binnen, naar de schatkamer van het hart, en zetten we díe open? Herkennen we het wonder voor wat het is, één van de wijzen waarop Jezus op de deur van ons hart klopt – zodat we op onze beurt ons leven kunnen ontsluiten voor Hem?

Als we dat doen gaan we nog meer wonderlijke veranderingen zien. En niet alleen bij onszelf, maar ook bij anderen. God is immers altijd aan het werk. Overal ter wereld roept hij mensen op om terug te keren, en dan weer op pad te gaan. En het nieuwe werk aan te gaan, dat Hij hen geeft.

Amen.

Thursday, 2 October 2025

27e zondag door het jaar C

 In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer:

“Geef ons meer geloof.”
De Heer antwoordde:
“Als ge een geloof had als een mosterdzaadje,
zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee,
en hij zou u gehoorzamen.
Wie van u zal tot de knecht,
die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder
bij diens thuiskomst van het land zeggen:
Kom meteen aan tafel en tast toe?
Zal hij niet eerder zeggen:
Maak mijn maaltijd klaar;
omgord je en bedien mij, terwijl ik eet en drink;
daarna kun je zelf eten en drinken?
Moet hij die knecht soms dankbaar zijn,
omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen?
Zo is het ook met u:
wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd,
zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten;
wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.”

 

Beste vrienden,

Heeft u een moerbeiboom zien vliegen, de afgelopen tijd? Of zelfs maar ergens gedurende uw leven? Ik denk dat het ons opgevallen zou zijn, als dat een keer gebeurd was. We hebben uitdrukkingen in de Nederlandse taal, het geloof dat bergen verzet. 

Maar ook de bergen blijven hardnekkig op hun plaats staan in ons leven. Als we verandering zien, is het tergend langzaam. En tegelijkertijd verlangen we naar meer. We willen verschil maken - of misschien beter gezegd: het verschil zijn. Net zoals er ooit profeten waren of apostelen die dorpen, steden en streken in vuur en vlam zetten. En nadat ze langsgekomen waren, was niks meer hetzelfde. 

Zo zijn er tegenwoordig ook in sommige protestantse gemeenschappen kerkleiders die zich apostel noemen, of profeet. Daar ligt datzelfde verlangen onder. Dat jij zichtbaar werktuig van God bent, grote veranderingen inluidt.... Dat de wereld zich aanpast aan wat jíj gelooft dat juist is.   

Maar zelfs de echte apostelen hadden dat geloof niet altijd. Daar beginnen we mee. Er komt een tijd dat ze door de geest wonderen kunnen doen, niet om bomen te laten rondvliegen, maar bijvoorbeeld om mensen te genezen. Maar eerst moeten ze leren dat het niet om henzelf gaat. 

Want dat is de ziekte van deze tijd. Denken dat jíj alles zelf moet doen en het in het leven eerst gaat om resultaat. 

Het is heel moeilijk om ons daar los van te maken. We kunnen het niet voorkomen om die vraag te stellen: wat voegen wij toe. We leven in een samenleving waar je steeds moet laten zien dat wat je doet impact heeft, verschil maakt. En hoe meer je het verschil maakt, des te beter! Zo werkt het in je werk, in de politiek. En soms ook in de kerk. 

En als je niet zichtbaar genoeg verschil maakt, dan hang je er een beetje bij. Maar je doet er niet écht meer toe. Je past als je niet uitkijkt nog een beetje op een lege winkel. De vitrines zijn vol, maar de gangpaden en de kassa staan er stoffig bij. 

De angst niks voor elkaar te krijgen is niet iets van nu Je proeft het ook bij de apostelen als ze aan de Heer vragen: geef ons meer geloof. We moeten eerst goed kijken wat hier bedoeld wordt, wát het is dat ze vragen. Als de apostelen vragen om geloof wil dat niet zeggen dat ze ongelovig zijn, niet écht in Jezus geloven. Ze geloven in de Heer, en vragen Hem om meer geloof. Ze voelen dat er iets mist. 

Wát vragen ze? Het woord geloof hier in deze specifieke context betekent vooral – het werkdadige geloof, geloof dat bergen verzet, geloof dat dingen voor elkaar krijgt.

De apostelen lijken te spreken vanuit een zorg dat wat zij doen niet genoeg gaat zijn om zichtbare resultaten te krijgen. De apostelen zijn wat dat betreft hele moderne mensen. Je bent al apostel, je hebt leiderschap in de groep van Jezus. Maar je kijkt om je heen en je ziet verschil-makers. Machers. Start-up kapiteins. Initiatiefrijke Romeinen. Díe slaan met hun vuist op tafel, en dan gebeurt er wat! En daarna rijden ze weg in een auto die er héél indrukwekkend uitziet. 

Als je dat om je heen ziet, en je ziet dat dát de norm is, van leiderschap, dan word je daar een beetje wiebelig van. Je voelt je alsof je niet genoeg bent. Ze vrezen dat ze niet het verschil gaan maken. Niet belangrijk genoeg zijn om in hun samenleving op te vallen. Elon Musk schiet aan de lopende band raketten de lucht in, en jouw moerbeiboom blijft daar maar een beetje staan, als een sulletje. 

Ze vrezen dat ze hun ambities niet waar kunnen maken. Ze willen grootse dingen doen – en niet alleen voor henzelf – maar voor het welzijn van de wereld. Maar dat kan alleen als je dingen in beweging zet. Toch?

En om eerlijk te zijn. Is hun vrees niet ook onze vrees? Ook wel mijn vrees als pastoor, de vrees van bestuurders, mensen met verantwoordelijkheid in de kerk, maar ook de vrees van veel gewone christenen: doen wij er nog toe? Zijn wij nog relevant? Welk verschil maken wij nu? Dat was ook de vrees van Habakuk, de profeet, in de eerste lezing: Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt?

En we kennen voorbeelden te over, van bisdommen, en ordes waar al het leven uit lijkt te zijn gegaan. Waar nog een beetje op de winkel wordt gepast, terwijl het tuimelkruid door het stoffige gangpad rolt.  

We herinneren ons dat het ooit anders was. Je was als kerk belangrijk. Dat is vanaf de vierde eeuw een historisch feit. Politieke en maatschappelijke leiders vonden het van belang om de mening van de Kerk te horen en als er wat in Rome gebeurde stond het de volgende dag op de voorpagina van de krant. Die tijd is wel voorbij.

Of althans hier - bij ons - voorbij. Dat feit daagt ons uit. Op een fundamentele manier. Want relevantie, invloed en, ja, macht is verslavend. Als je het had en je bent het kwijt, dan voel je je niet senang. En ook als je het niet hebt, en de mensen om je heen wel - dan zit het ook niet lekker. 

Zoals altijd prikt Jezus door de ambities en het zelfbeeld van de apostelen heen. Hij wijst hen erop dat ze maar gewone knechten zijn. Ze moeten doen wat hen opgedragen is zonder eindeloos bezig te zijn met morele ambities en impact. Die vliegende boom? Dat is geen reëel doel. dat is slapstick. Zie je Petrus al jongleren met telefoonpalen uit moerbeihout? Dat is iets voor in het circus! Niet voor in de kerk!

Want achter al die grote woorden schuilt iets anders, en de Heer die de harten van mensen kent ziet het. Achter ons verlangen naar het verschil te maken, grote successen te hebben, impact te hebben ligt ook vaak iets anders dan alleen maar het verlangen naar meer goeds. Je vindt er ook onuitgesproken of misschien zelfs onbewust, een mate van zelfzucht en trots in. 

Maar het Woord van God is scherper dan een tweesnijdend zwaard (…) het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens. (Hebreeën 4:12), en onze vrienden de apostelen krijgen een woord van wijsheid, en wij ook.  

Het soort geloof waar de apostelen om vragen, ja, waar ze geen genoeg van kunnen krijgen is niet zomaar iets wat iedereen toevalt. De apostel Paulus legt ons in de Eerste Korintenbrief uit waar het werkelijk om gaat: 

Al heb ik de gave der profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet: als ik de liefde niet heb, ben ik niets. (1 Kor 13:2)

Profetie, kennis en het geloof dat bergen verzet zijn bijzondere gaven van God. Ze komen niet iedereen toe. We kunnen niet allemaal profeteren, we hebben niet allemaal heel veel kennis en we hebben zeker niet allemaal geloof dat bergen verzet. En als we die dingen wel hebben, hebben we ze niet altijd. Soms zijn die gaven er maar voor even, voor zolang als we die nodig hebben. 

En hoewel we er naar kunnen verlangen om  gaven te hebben, zijn het in de eerste plaats gaven van God. Als wij ons tekort voelen schieten omdat wij ze niet hebben hebben dan zijn we ondertussen minder gericht op wat God wél van ons vraagt: in liefde een gewone knecht zijn.  

Als we daar niet op gericht zijn en steeds denken wat we wat missen, dan gaan we ook voorbij aan hoe God werkt. De God van de Bijbel werkt zelden door de voorname, de machtige, degene die het meeste vooraan staat of het grootste bereik heeft.

Hij werkt door Mozes, een jongen die niet spreken kan en op de vlucht is voor de politie. Hij werkt niet door Farao. Hij werkt door Rachab, een verachte 'onkuise' vrouw – en niet door de koning van Jericho.

Hij werkt door David die zo onbelangrijk was dat zijn familie hem op het land achterliet om de schapen te hoeden terwijl zijn belangrijke broers naar de afspraak met de profeet Samuel gingen! Hij werkt niet door Absalom die zélf de macht zelf wilde grijpen.

Hij werkt door de profeet Amos die door God vanachter de ossen getrokken werd om mensen te waarschuwen, niet door de Koning van Israël die zijn eigen heiligdommen, zijn eigen staatsgodsdienst oprichtte, eigen beelden oprichtte en zijn eigen heiligverklaringen uitsprak. 

Hij werkt door een timmermanszoon uit Nazareth een plek waarvan de mensen zeiden: “kan daar iets goeds vandaan komen”? En hij werkt door apostelen die zichzelf soms belangrijker vinden dan ze zijn. Hij werkt door de eeuwen heen door mensen van wie we nooit gehoord hebben, maar die hun taak, liefdevolle knechten van God zijn, nooit vergeten.

En of wíj het zullen zien of niet, dat onooglijke knechtschap, dat kleine beetje liefde, is als een mosterdzaad en dát zal groeien. Niet door ons maar door God. Hij zal het doen groeien. Niet naar het ons uitkomt maar in zíjn tijd. En vanuit die onooglijkheid kan en moet je soms krachtdadig zijn. Het woord van God is geen excuus om lethargisch te blijven, of om níet te doen wat er moet gebeuren!

Mogen we in de komende tijd, weken, maanden, jaren oog blijven houden voor dat kleine, dat onooglijke, dat zaad van mogelijkheid. Want voor God is niets irrelevant. 

Amen. 

Tuesday, 23 September 2025

26e zondag door het jaar C


In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën:
“Er was eens een rijk man,
die in purper en fijn linnen gekleed ging
en iedere dag uitbundig feest vierde,
terwijl een arme, die Lazarus heette,
met zweren overdekt voor de poort lag.
Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen
met wat bij de rijkaard van de tafel viel.
Maar er kwamen alleen honden, die zijn zweren likten.
Nu gebeurde het dat de arme stierf
en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen.
De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis.
In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen,
sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham
en Lazarus in diens schoot.
Toen riep hij uit:
Vader Abraham, ontferm u over mij
en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen
en mijn tong daarmee te komen verfrissen,
want ik word door de vlammen hier gefolterd.
Maar Abraham antwoordde:
Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven
uw deel van het goede hebt gekregen
en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel;
daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting,
maar wordt gij gefolterd.
Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof,
zodat er geen mogelijkheid bestaat
– zelfs als men zou willen –
van hier naar u te gaan, noch van daar naar ons te komen.
De rijke zei:
Dan vraag ik u, vader,
dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen,
want ik heb nog vijf broers;
laat hij hen waarschuwen,
opdat zij niet eveneens
in deze plaats van pijniging terechtkomen.
Maar Abraham sprak:
Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.
Maar hij zei:
Och neen, vader Abraham!
Maar als er een uit de doden naar hen toegaat,
zullen ze zich bekeren.
Hij echter sprak tot hem:
Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren,
zullen ze zich ook niet laten overreden
als er iemand uit de doden opstaat.”

Beste vrienden. 

Toen ik nog in het onderwijs werkte hadden we in de lerarenkamer een woord voor het fenomeen van leerlingen die extreem hun best deden om niet te doen wat ze moesten doen. Ze waren de hele dag bezig om alles uit de weg te gaan, of het nu de les, de opdracht of het huiswerk was. Dat noemden we negatieve luiheid. Een soort luiheid die je veel meer energie kost dan wanneer je je werk gewoon had gedaan. 

Daar moest ik aan denken bij het verhaal van vandaag. Want de Rijke Man is zo’n persoon: een negatieve luiaard. En het loopt niet goed af. 

Nu, wanneer Jezus een verhaal vertelt, komt dat nooit zomaar uit de lucht vallen. Hij vertelt het verhaal tegen iemand, of een groep personen, concrete mensen. En hij vertelt het verhaal om een duidelijke reden. Soms vertelt het lectionarium ons iets van wie en wat, maar soms moet je even om het verhaal heen lezen om er achter te komen.

Deze zondag is de inleiding weer eens weggeknipt, dus we hebben wat extra duiding nodig. Jezus spreekt tot de Farizeeën. Nu was dat een groep mensen met hele diverse karaktertrekken: sommige positief, maar andere negatief. Ze zijn heel intelligent, en zeer actief. En in het beste geval zijn ze echt begaan met de eer van God. Het zijn geen tekenfilmsnoodaards, die zo aan hun krulsnor zitten te plukken terwijl ze snode plannetjes verzinnen. 

Maar al die activiteit kan ook omslaan in negatieve luiheid, niet willen zien waar het écht om gaat. 

In dit geval gaat Jezus in op een bijzondere tekortkoming. De farizeeën zo lezen we in vers 14, iets daarboven “waren belust op geld”. Zij hoorden, net als wij vorige week, het verhaal van de onrechtvaardige rentmeester en vonden Jezus woorden - dat je niet God én geld tegelijkertijd kan dienen belachelijk: als in, letterlijk: ze lachten hem er om uit. 

Dan vertelt Jezus een tweede verhaal. Over de arme Lazarus en de Rijke Man. Over wat er gebeurt als je er net zo als de Farizeeën instaat. Het is een waarschuwing. 

De rijke man heeft het niet zomaar goed, alles wat hij heeft en doet is buitenproportioneel. Het tart de beschrijving. Feestmalen eet je per definitie maar eens in de zoveel tijd, maar voor de rijke man is het elke dag, Pasen, Pinksteren en Kerst inéén. 

Maar erger nog, is niet eens zozeer wat hij doet, maar wat hij niet doet. Hij heeft geen oog voor wie er aan zijn poort ligt. De arme Lazarus. Die is niet alleen arm, maar ook nog eens buitengesloten, en niet alleen letterlijk. De honden likken zijn zweren, dat wil zeggen: hij is onrein - ook de Farizeeën zouden niet naar hem hebben omgekeken. (Na goed te hebben gecontroleerd dat hij écht onrein was natuurlijk)  

En de rijke had niet eens zoveel hoeven doen. Nergens is aan hem gevraagd dat hij alles opgaf, zijn landerijen moest verkopen om als bezitsloze monnik door het leven te gaan. Lazarus verlangen ging niet verder dan naar de kruimels van de tafel. De rijke man had het niet eens gemist. Maar hij kijkt weg. 

Nu denken we makkelijk dat iets niet zien een ongelukje is - net zoals je soms je sleutels niet ziet, of je bril. Of je over een belangrijke zin kan lezen in een brief. Een helaasheidje. 

Maar dat is niet altijd zo. Het kost soms heel veel moeite om iets niet te zien. En de rijke man neemt die moeite, met verve.  

De Talmoed, die grote verzameling Joodse wijsheid en regelgeving, leert ons dat als je de arme niet wil zien, het net is alsof je vol eerbied je ogen opslaat naar een afgodsbeeld. Dan raak je van Gods pad af. Of om een ander Bijbels woord te gebruiken: je gaat dansen om het Gouden Kalf. En als je dan betrapt wordt door Mozes, heb je zogenaamd geen idee waar dat beeld zo vandaan komt!

Nee, dat afgodsbeeld staat er omdat jij veel energie gestopt hebt in op- of wegkijken. En uit de woorden van de Rijke Man kunnen we halen dat het geen ongeluk is. 

En nu betaalt de rijke man de prijs, zoals we wel vaker zeggen dat de eersten de laatsten zijn - en vice versa - zien we nu ook weer de grote omkering van alle dingen bij God. 

De Rijke Man wordt niet bestraft omdat hij rijk is. Laten we eens luisteren wat hij zegt: hij veroordeelt zichzelf met zijn eigen woorden: 

Vader Abraham, ontferm u over mij

en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen

en mijn tong daarmee te komen verfrissen

En 

dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen,

want ik heb nog vijf broers;

laat hij hen waarschuwen,

opdat zij niet eveneens

in deze plaats van pijniging terechtkomen

De Rijke Man weet verdraaid goed wie Lazarus is! Niks geen onbekende ergens op straat. Hij kent hem met naam en toenaam. Dat hij hem niet zag, wil niet zeggen dat hij hem niet zag! Hij heeft hem moedwillig genegeerd. En nu zij elkaar weer treffen, elk aan een andere kant van de kloof, denkt de Rijke Man nog steeds dat hij hem kan rondcommanderen. 

Geef hem de opdracht…

Stuur hem naar… 

Dát is wat hij zegt. Laat je niet in de luren leggen door het gemiemel van de Rijke Man. Hij is niet zo zielig als hij zich voordoet. 

Zijn verzoeken klinken als weinig, ze zouden haast meelij oproepen, maar ze zijn eigenlijk onbeschaamd en buitensporig. 

Want het gaat niet om de druppel water, het gaat er om dat hij een bediende wil. Hij laat zo zien wie hij is, en laat dus ook zien waarom hij daar zit. Niet omdat hij een grote auto had, of een Zwitserse bankrekening, of omdat zijn jacht niet in de jachthaven past. Hij zit daar omdat hij in- en inslecht is. Een schaamteloos en verdorven mens. 

En zijn broers zijn dat ook, alle vijf. Samen zijn ze met hun zessen. Cijfers hebben in de Bijbel altijd een symbolische betekenis. Zeven is het getal van heelheid, het goede. Zo is zes (zeven min één) het getal van gebrek, tekortkoming, het boze. Het Beest uit Openbaring: zijn getal is zes-zes-zes, hij is slecht in drie dimensies.

De Rijke Man en zijn broers? Die zijn gewoon slecht. Huis-tuin-en-keukenslecht. Maar dat loopt even slecht af.  

De Bijbel is tijdloos. Ook vandaag lopen er mensen rond als de Rijke Man en als de Farizeeën die woorden van God spreken maar met hun houding jegens anderen de Heer bespotten. 

Ook in onze dagen zien we dat er mensen zijn die handel drijven met het Evangelie, of het ten dienste stellen van de machtigsten in de samenleving. Mensen die met de Bijbel in de hand verschrikkelijke standpunten verkondigen: alles om maar in het gevlei te komen bij de mensen - of althans degenen die er toe doen. Want de anderen? Degenen die er niet toe doen? Die zien ze niet. Daar zorgen ze wel voor. De ‘onachtzaamheid’ lijkt op een ongelukje, maar is het niet. Dat is altijd opzet. 

Ja. We lezen vandaag in het evangelie dat je daar een eervolle begrafenis mee kan krijgen. Vele mensen komen daar dan heen. Misschien worden er daar dan zelfs religieuze woorden gesproken, door farizeeërs die belust zijn op geld. Ook de hogepriester Aaron danste immers om het Gouden Kalf. 

Ja, je kan leven feitelijk ten dienste stellen van het klatergoud. Maar een afgod kan jou niet redden. Dat is de les die verscholen zit in de naam Lazarus, of in het Hebreeuws: Eliëzer: God redt, God alleen en niemand anders. 

God redt, en wij mogen meewerken aan ons heil. Daarvoor proberen weg te lopen is meer moeite dan het waard is. Negatieve luiheid. 

Wat we dan wel mogen doen? Nou, daar zijn geen verschijningen voor nodig om ons dat te vertellen. Daar heb je geen wonderen voor nodig, geen visioenen. Je hoeft niet te wachten op een stem uit de hemel. Het staat in de wet, en de profeten, in de Bijbel. Het ligt evengoed besloten in de verkondiging van het Koninkrijk, in de prediking van het Evangelie, hoe wij de sacramenten vieren in de Kerk. Dat alles verkondigt één boodschap. Één waarheid.  

Als wij die navolgen vanuit de openheid naar God die wij geloof noemen, en de openheid naar de ander die ons nodig heeft, dan hoeven wij niet te vrezen voor wat de Rijke Man ten deel valt.  

Dan doen we ons dagelijks werk, en zetten we elke dag weer een nieuwe stap naar het Koninkrijk.


Amen.