Thursday, 11 December 2025

Derde Zondag Advent A 2025

 Beste vrienden

Alweer een hele tijd geleden las ik een spannend boek. Een historische biografie. Die lees ik altijd graag omdat ik erg geïnteresseerd ben in mensen, mensen zijn immers leuk. En dan nóg liever mensen die in bijzondere tijden leefden, die zijn nóg interessanter.

Het boek was een biografie van een Franse politicus uit de tijd van de Franse Revolutie. (Hij heette  Joseph Fouché , maar dat mag u vergeten) Hij was actief tijdens de Revolutie, de Republiek, het Keizerrijk van Napoleon en later ook weer voor de Franse koning. Minister van Politie was hij. Een rasechte overlever die zich stand kon houden ookal sloeg de wind soms per dag om. En daar waren er nogal wat windvlagen in het Frankrijk van die tijd. Waar met anderen afgerekend werd, onder de guillotine of in de gevangenis, wist Fouché zich áltijd te redden. Je ziet hem altijd elegant uit beeld dansen, net voor dat zijn eerdere vrienden voor de bijl gaan. 

Het was denk ik geen goed mens, maar als je over hem leest voel je toch een stukje bewondering. Alsof je naar een slimme goochelaar zit te kijken. Je denkt: nu wordt het meisje écht door midden gezaagd en dan stapt ze toch weer zonder kleerscheuren uit de goocheldoos.

Heel knap.

Meneer Fouché was, kunnen we tegenwoordig zeggen, gezegend met een flexibele ruggengraat. Ik denk dat hij het ook tegenwoordig heel goed zou doen. 

Als we om ons heen kijken in de samenleving zouden we makkelijk de indruk kunnen krijgen dat zo`n ruggengraat veel voordelen heeft. Het is een belangrijke factor als je carrière wilt maken. Zo glad zijn als een paling! Je niet laten vastbinden op dit of op dat, snel kunnen meebewegen met wat er om je heen gebeurt. Alles van je af laten glijden, alsof je gemaakt bent want kunststof. Dat zijn karaktertrekken die je verder kunnen helpen. 

Het is natuurlijk niet verkeerd om op een gezonde manier flexibel te zijn. Tijden veranderen nu eenmaal. Je kan in je werk, je gezin en je omgeving niet altijd álles op dezelfde manier blijven doen. Als je je heel rigide vastklampt aan “hoe het altijd was” sta je al gauw met lege handen.

Maar mensen die trouw zijn aan hun principes, die moedig blijven vasthouden aan wat goed is en waar, die de leugens van anderen niet napraten. Die bewonderen we. En terecht.

Die doen iets bijzonders. Iets wat niet iedereen kan. Dat zijn soms wel een beetje moeilijke mensen. Niet zo flexibel. Maar we kunnen veel van ze leren. Over zulke mensen gaat het in het Evangelie van deze zondag.

Jezus is met de menigte samen, het is in de tijd dat Johannes de Doper in de gevangenis is gezet omdat hij niet meeging in de leugens van koning Herodes. En Johannes de Doper, dat was toch een beetje een superster. Daar kwam stad en land voor uitlopen om hem te horen. Een beetje alsof Paus Franciscus indertijd ook naar Nederland was gekomen. Ik denk dat hij de Arena wel vol had gekregen!

Stad en land liep uit om Johannes te horen spreken. En men komt echt niet om naar de gewaden van Johannes te kijken, die zijn héél eenvoudig hoorden we vorige week. En al zeker niet om te zien in wat voor merk auto hij reed. En men komt zeker niet om te horen hoe hij ook deze keer weer meebeweegt met wat anderen vinden. 

Nee, daar is Johannes niet van. Dat is een man uit één stuk. 

We wéten, diep van binnen, dat we ons leven meer moet zijn dan flexibel meebewegen met elke wind. Of dat we elke dag onze mening weer aanpassen aan wat nu weer goedkeuring krijgt. Als je dat toch zou proberen te doen word je een lege huls. En ook al zijn we zelf niet altijd standvastig of overtuigd, we hebben mensen nodig die dat wel zijn.

Mensen die getuigen van de waarheid. Want we moeten een relatie krijgen met de waarheid. De diepste betekenis van ons leven kunnen we niet zelf in elkaar schroeven, die betekenis, die waarheid moeten we ontmoeten. Soms veranderen we van mening. Dat is goed. We leren. We ontwikkelen ons, onze ervaring wijst ons er op dat onze oude mening niet goed genoeg was. Dan is verandering een goed idee. 

Hoe krijgen we een relatie met de waarheid? Om te beginnen hebben we  mensen nodig die van die waarheid getuigen. Als we zo iemand ontmoeten merken we al, die is anders dan andere mensen. Hopelijk niet zo bezig met zijn carrière, niet zoveel verfijnde kleding, en zeker geen wuivend riet.

Dergelijke mensen getuigen van de waarheid, maar ze zijn niet zélf die waarheid. We weten dat ze oprecht zijn als ze zichzelf niet op een voetstuk zetten, als een soort goeroe. Johannes wijst niet naar zichzelf. Hij wijst naar Jezus.

En Jezus is niet zomaar iemand, hij is de Messias van God. Hij is wie wij verwachten in deze Advent. Omdat we nog niet in helder licht zien is dat soms een tastend wachten. Hij springt niet als een duiveltje uit een doosje als we het laatste deurtje van de Adventkalender open trekken, nee, je moet Hem leren kennen. Als je terugdenkt aan hoe je een vriend hebt leren kennen weet je dat dat een lange tijd kan duren. 

Het gebeurt niet in één keer. Het is een proces, het duurt een leven lang. Zelfs de leerlingen van Johannes wisten het niet zeker en moesten op onderzoek uit. Wie ís die Jezus en ís hij echt degene die door Johannes verkondigd is.

Zelfs als iemand overtuigend spreekt, moet je hem of haar nog niet zomaar op zijn woord geloven. Je moet zelf op onderzoek uit. Op onderzoek naar Jezus. Dat doen ze.

Jezus zegt dan niet “ik ben het”, en komt al helemaal niet aan met wéér een nieuw verhaal, met nog meer woorden. Of door een onleesbaar document op tafel te leggen, zo één met wel honderd voetnoten, om alle discussie plat te slaan. 

Integendeel: Hij laat zien wie Hij is, door wat Hij doetHij zegt:

blinden zien en lammen lopen,
melaatsen genezen en doven horen,
doden staan op
en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd.

Er wonderen van God gedaan en de Blijde Boodschap, de vervulling en diepste betekenis van alles wat de Joodse Bijbel voorbereidde word doorgegeven aan de mensen die daar naar hongeren.

Woorden zijn mooi, maar het gaat om de daden die die woorden inhoud geven. Een paar verzen later zegt Jezus het nog iets bondiger. Hoeveel je ook zegt, en hoe goed die woorden ook zijn:

[De] wijsheid vindt haar rechtvaardiging in haar werken.

Iemand die leeft uit een échte waarheid dan beginnen er dingen te gebeuren, omdat God dan ruimte krijgt om te werken. God kan niks met ons aan als we maandag al niet meer weten wat we op zondag nog dachten. Het geloof is een zaak van de lange adem. Dat mogen wij nu verder ontdekken in deze Advent, deze tijd van voorbereiding. 

Mogen wij, van welke kant de wind nu ook weer komt, leren om op vaste grond te staan, te leven uit integriteit en trouw aan de Blijde Boodschap. Zo kunnen wij om ons heen, in het hier en het nu, Gods grote werken te leren zien.

Amen.

Saturday, 6 December 2025

Tweede Zondag Advent A 2025

 Evangelie:  Mt 3,1-23

In die tijd trad Johannes de Doper op
en predikte in de woestijn van Judea:
“Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij.
Deze toch is het, die de profeet Jesaja bedoelde
toen hij zei:
een stem van iemand, die roept in de woestijn:
bereidt de weg van de Heer,
maakt zijn paden recht.”

Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar
en een leren gordel om zijn lenden.
Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.
Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek
naar hem uit
en zij lieten zich door hem dopen in de rivier, de Jordaan,
terwijl zij hun zonden beleden.
Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen
om gedoopt te worden,
sprak hij tot hen:
“Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld,
dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten?
Brengt liever vruchten voort, die passen bij bekering,
en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt:
Wij hebben Abraham tot vader!
Waarachtig, ik zeg u,
dat God de macht bezit
voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken!
Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen.
Elke boom dus, die geen goede vrucht draagt,
wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Ik doop u met water, opdat ge u zoudt bekeren.
Maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik,
en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen.
Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
De wan heeft Hij in zijn hand
en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren;
zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen,
maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.”

 

Beste vrienden,

In het pastoraat ben je altijd met veel verschillende mensen in gesprek. En dan vallen je ook dingen op aan die mensen. Soms ook kleine dingen. En de laatste tijd valt me steeds meer op dat ik regelmatig mensen zie en spreek die een zegelring aan hun vinger hebben. Een zegelring met een familiewapen erop. Op sommige plekken zie je dat toch net íets vaker dan elders. 

Dat is natuurlijk iets moois, als je een wapen mag voeren, als je uit een familie komt die zoveel traditie heeft, zoveel geschiedenis. En dat je daar na zoveel eeuwen bij mag aansluiten. Daar mag je terecht waardering voor voelen, en ook wel een beetje trots op zijn. We krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en zo`n lange voorgeschiedenis gekenmerkt door ondernemingszin of publieke dienst door de generaties heen is een goede zaak. Dan levert de familiegeschiedenis ons goede voorbeelden die wij mogen navolgen.

Het kan ook anders gaan. Sommige families hebben helemaal geen mooie geschiedenis en worden geplaagd door alle verkeerde gebeurtenissen, of soms verkeerde keuzes uit het verleden.  Ziekte, armoede, verslavingen of gedrag waardoor je buiten de samenleving komt te staan. Dat raakt dan niet alleen degene die het rechtstreeks aangaat, maar ook de kinderen en soms ook de kleinkinderen. Zowel goed als kwaad tekenen ons door de generaties heen.  

We krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en een voorgeschiedenis kan nog lang voortleven en verstrekkende consequenties hebben voor ons eigen bestaan.

Want onze voorgeschiedenis ligt achter ons. Het is onze achtergrond. Het kan de moeite waard zijn, of iets wat we het liefst vergeten. Het is er. Ontegenzeggelijk. Maar wij zijn niet onze geschiedenis.

Johannes de Doper die in het Evangelie van vandaag aan het woord komt, spreekt hier dus een boodschap van hoop uit. Hij spreekt die boodschap op een wat strenge manier, zoals de profeten uit het Oude Testament dat ook deden, maar daar moet u zich niet door laten afleiden. Wat Johannes de Doper beweegt is ten diepste liefde. Het is wel een beetje wat de Amerikanen noemen tough love. Harde liefde. Maar het is wel degelijk liefde.

Hij richt zich op de mensen die dachten dat zij geen werkelijke bekering nodig hadden. Die mensen bedotten zichzelf! Deze mensen waren zo trots op hun afkomst, hun status als kinderen van Abraham, dat ze dachten sowieso een goede relatie met God te hebben. 

Wat ze verder ook dachten, zeiden of deden. Ze geloven dat hen niks kon gebeuren. Dan heb je dus al een denkfout gemaakt.

U kunt nakomeling van Abraham zijn, beste vrienden, een zegelring dragen met … de Eik van Mamre er op misschien. Dat zou een mooi wapenschild zijn. Een eik met drie engelen er naast! Ja. Dat kan. Ze dragen een hele mooie zegelring, maar die ring is net een maatje te groot. Alsof het daarom gaat!

Maar met zo`n ring ben je nog geen écht kind van Abraham!

En dat is waar Johannes mee te maken heeft, een mensenmassa die zegt dat zij niks meer hoeven te presteren, en hun ringen laten zien als bewijs!

Welnu: als iemand van wie je houdt, en Johannes houdt van de mensen om hem heen, dingen gelooft die absoluut niet waar zijn, dan doe je je best om hen van dat waanbeeld af te helpen. Anders kunnen ze niet verder. Dan kunnen ze geen leven leiden dat recht doet aan hun roeping. En bij sommige mensen moet je dat heel zachtaardig doen, op je hurken, met een koekje erbij. Met andere mensen moet je ferm zijn. En des te meer mensen denken dat zij onaantastbaar zijn, en niet bekritiseerd mogen worden, des te meer fermheid er gevraagd wordt. 

Dat is wat Johannes hier doet. Hij zegt eigenlijk niet meer dan: “Lieve mensen. Jullie zijn geen Abraham. Je moet je eigen keuze maken voor God, je kan niet bij God komen op grond van je achternaam. Als je dat wel denkt, dan loopt het slecht met je af. Want alles wat je doet, heeft ook consequenties. En als je blind bent voor de consequenties van het kwaad dat je gedaan hebt, dan ziet het er niet goed uit." Maar dan wat ... steviger. 

Het mooiste is: dat geldt omgekeerd ook. Ook als het verleden niet iets is om trots op te zijn. Ook als je zélf dingen hebt gedaan die niet door de beugel kunnen dan is dat voor God nog steeds niet het einde van het verhaal. Er is altijd een opening naar het licht toe. Geen enkel duister is zwart genoeg om dat licht buiten te houden: maar we moeten zèlf de gordijnen open doen. God gelooft zo diep in onze menselijke vrijheid, onze menselijke waardigheid, dat Hij ons die vrijheid geeft.

Niemand kan onze vrijheid, onze verantwoordelijkheid van ons afnemen. Niemand kan die luiken voor ons op slot doen. Dat is onze menselijke waardigheid, de diepste kern van onze menselijkheid. Dat elk mens de mogelijkheid heeft, en het recht om voor God te komen staan en op zijn of haar manier bij God thuis mag komen, een levende relatie mag hebben met Hem wiens naam Liefde is.

Amen.

Tuesday, 2 December 2025

Embryologia Sacra?

(Versie 6 december 2025) 

Met enige verbazing las ik een interview in Trouw over dat priesters keizersneden zouden hebben uitgevoerd op zwangere vrouwen. De suggestie wordt gewekt dat dit een staande praktijk was waarbij regelmatig doden vielen. De vrucht was immers, zo vertelt Trouw ons, belangrijker dan de vrouw.

Een groot deel van het interview met o.a. de emeritus hoogleraar psychologie mw. Dehue, bestaat verder uit suggestieve opmerkingen, inclusief dat de moraaltheologische handleidingen, in het bijzonder een boek met de titel Embryologia Sacra, waarin deze praktijk zou zijn verplicht, “uit gêne” expres zijn weggemaakt.

De krant vermeldt nog wel dat we niet kunnen weten of deze praktijk vaak voorkwam of niet. Voor DIT, het nieuwsplatform van de Evangelische Omroep bleek dit verhaal echter nog niet spannend genoeg. Bij DIT konden we een paar uur later namelijk meekrijgen dat het wel degelijk vaak voorkwam. Hoe ze dit zouden kunnen weten ontgaat me. Misschien hebben ze het aan ChatGPT gevraagd.

Een rondblik op Delpher leert dat dergelijke voorvallen, minstens in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw, zeer zeldzaam waren. Je komt maar enkele voorvallen tegen. Mw. Dehue verwijst verder naar een zaak in Schinveld. Daar waren wel aantijgingen, maar er ontbreekt verdere berichtgeving over een rechtszaak of een veroordeling. Volgens het pamflet opereerde de pastoor eigenmachtig aan allerlei vrouwen. Een beetje een wild verhaal. 

De zogenaamd nieuw ontdekte feiten zijn toch al weer bijna drie jaar geleden gepubliceerd. Het boek van mw. Dehue werd door het Historisch Nieuwsblad met veel reserve ontvangen. Haar greep op de historische feiten is, zacht gezegd, niet bijzonder degelijk, aldus de recensie. 

Dit alles roept de vraag op waarom de verhalen van mw Dehue nu opeens nieuws zouden zijn. Ik heb daar geen antwoord op. Ik kan echter wel wat zeggen over de historisch-theologische blik waarmee we naar het verleden kijken. Dan zullen we zien dat de werkelijkheid minder spectaculair is.

De katholieke Moraaltheologie vanaf de Reformatie 

Vanaf de zestiende eeuw en het aanbreken van de moderniteit krijgt de katholieke moraaltheologie vleugels. In tegenstelling tot het meer obscurantistische protestantisme, staat de katholieke theologie aan de kant van de rede. Waar Luther de macht van de rede en de vrijheid van de wil verwerpt spreekt de katholieke theologie uit dat we kunnen weten wat we moeten doen én dienen te laten

God doet - minstens in de moraal - niet aan onnavolgbare raadsbesluiten. Geloof en rede zijn niet met elkaar in conflict. De overtuiging leeft dat élke morele vraag zich in principe laat beantwoorden. Dit is het tijdperk van de manualistiek. Bekende theologen schrijven uitputtende handboeken over elk moreel probleem onder de zon. Bijbelse teksten, morele theorieën , wettelijke regels en uitspraken van kerkvaders worden geproefd en gewogen. Deze manualistiek had een sterk juridische kleur. Als de moraal redelijk inzichtelijk is, dan is zij dus ook aan regels onderworpen. Voor ons voelt dit afstandelijk, onpersoonlijk en koud. In de zestiende tot en met de negentiende eeuw, soms zelfs de twintigste dacht men hier anders over.

Omdat de moraal niet buiten de werkelijkheid staat moest een moraaltheoloog doorgaans een intellectuele alleseter zijn. Om van alles wat te vinden moest je je ook in alles verdiepen. Moraaltheologen werden dus na verloop van tijd ook nog eens steeds gespecialiseerder. Zo is het niet verbazend dat je in de achttiende eeuw dus ook handboeken van 5-600 pagina's krijgt over morele problemen rond de zwangerschap, zoals de Embryologia Sacra die in Trouw wordt genoemd. Voor ons, twee-, driehonderd jaar verder, leest het als een surrealistische tekst: honderden pagina's medico-juridisch-ethisch-theologisch commentaar. Voor de achttiende en negentiende-eeuwse pastoors was zo`n boek echter van groot belang. Je kon niks Googelen. Wat je moest weten over iets, moest tussen twee kaften passen. Zaken van zwangerschap waren ook geen abstracte maar juist dringende, dagelijkse, pastorale kwesties. Het kraambed was een riskante plek. De vrouwen- en kindersterfte was enorm en het toepassingsbereik van de medische wetenschap beperkt.

Wat moest je doen bij een stuitbevalling? Hoe konden artsen, vroedvrouwen en priesters het beste samenwerken? Hoe ging je de praktijk tegen dat ongewenste kinderen ongedoopt en zonder verzorging in de wildernis werden achtergelaten? Was een verminkt of misvormd kind wel een mens? (Antwoord: ja) . Al deze overwegingen waren niet bedoeld voor geleerde pilaarheiligen. De zorg was alomvattend. Cangiamila was niet alleen auteur van de Embryologia Sacra was maar ook de oprichter van een weeshuis. En dat zijn boek werd vertaald en bewerkt in meerdere Europese talen is veelzeggend: hij richtte zich niet tot verfijnde, wereldvreemde humanisten die dagelijks Latijn lazen. Het was bedoeld voor de werkpaarden in de parochie. Het was werkelijk een pastorale hand-leiding in de modderige en bloederige wereld van alledag: het stuurt je inzet om het welzijn van de mensen en het heil der zielen. 

En dat heil was een kwestie van (eeuwig) leven en dood. Alleen als je gedoopt was, had je toegang tot de hemel. Dit was een leerstuk van de heilige Augustinus dat lang zeer dominant is geweest in Europa. We weten dat de doop bij kinderen de zekerheid op het eeuwig leven bij God geeft, maar in zaken van heil kon er geen onzekerheid zijn. Het is alles of niets. Dit is de context waarin de regel is ontstaan dat je kinderen onverwijld moest dopen, en dat in geval van nood ieder mag én moet dopen. Voor ongedoopte kinderen bleef de hemelpoort even goed gesloten als voor de nobele heidenen zoals Aristoteles of Saladin. Moraalhandboeken beschreven dan de extreme situaties (de casuïstiek) want pas als je de grenzen van de toepassing kende, kende je de toepassing goed. Soms deden deze extreme situaties zich inderdaad voor, zoals wat je moet doen als een zwangere vrouw komt te sterven, en er is niemand beschikbaar om het kind te halen (en te dopen)

De postume Keizersnede: een Voorbeeld

Zo kwam ik tijdens het schrijven van een artikel, over het overheidstoezicht op de katholieke kerk in Zeeuws-Vlaanderen in de nasleep van de Belgische Revolutie, de zaak tegen pastoor De Maeyer van Hontenisse tegen. Deze had een keizersnede uitgevoerd op een overleden vrouw na tevergeefs twee dokters te hebben verzocht dit te doen. De vrouw is immers overleden, maar het kind leeft nog. Het ongedoopt laten sterven in de moederschoot is vanuit de augustiniaanse optiek bijzonder kwalijk. De Nederlandse overheid dacht daar in 1834 anders over. Het leverde pastoor De Maeyer een boete van fl. 200,- op. Deze werd voldaan door de kerkelijke overheid.

Wil Brand, de voormalige archivaris van het bisdom Breda, die in zijn doctoraalscriptie1 o.a. deze zaak beschrijft, zegt dat De Maeyer “een rigoristische scrupuleuze man was” die “angstig bezorgd (...) was om zijn ambt naar alle voorschriften te vervullen”. Nu was hij zeker niet de enige rigorist in dit gebied, maar in de periode van negen jaar die Brand beschrijft lijkt De Maeyer de enige te zijn geweest die zich aan deze praktijk hield en in deze tijd is het in Hontenisse twee keer voorgekomen. Er zijn geen verdere gevallen bekend in deze streek en Hontenisse was een vrij grote parochie. Als we daarbij het feit nemen dat de kerkelijke cultuur van (Zeeuws-)Vlaanderen nog een stuk conservatiever was dan in de rest van Nederland lijkt mij het vermoeden dat het verrichten van keizersneden op overleden vrouwen door priesters een praktijk was die bepaald niet dagelijks voorkwam, en onder andere veroorzaakt werd door gebrek aan medewerking van de protestantse arts in een  volledig katholieke gemeenschap.

In de periode van negen jaar die Brand schetst, kent hij twee gevallen in een streek van 25.000 katholieken die bediend werden door 52 priesters, slechts één priester, de genoemde pastoor De Maeyer verrichte in deze periode twee postume keizersneden. Ik wil dat geen "regelmaat" noemen. Het is ook nog de vraag of Zeeuws-Vlaanderen sowieso geen "outlier" was in kerkelijk Nederland. Het was een uniek gebied dat canoniek tot het bisdom Gent behoorde en tot 1831 exclusief bemand werd door Vlaamse priesters. 

De Maeyer was niet alleen rigoristisch, scrupuleus en onzeker man, die functioneerde in een volledig geïsoleerde omgeving. Hij was ook nog eens goed belezen en opgeleid, met een uitgebreide Latijnse correspondentie met zijn leidinggevenden. Hij kende de handboeken in detail. Zoals de moraaltheologie werkt: je verantwoordelijkheden worden groter naarmate je meer weet. De kennis dat iets moet, verplicht je het te doen. Zo kan een intelligent en serieus mens in een vicieuze cirkel terecht komen. 

Ik denk dat het vooral deze combinatie van factoren was die deze specifieke priester ertoe bracht om postume keizersneden uit te voeren als alle andere waarborgen voor het heil der zielen wegvielen. 

Hoe vaak kwamen deze zaken voor? 

Hoewel DIT en Radio 1 suggereerden dat deze zaken 'vaak' voorkwamen is dit niet zonder meer aanwijsbaar. We komen enkele gevallen tegen in de lokale geschiedenis, en Delpher wijst ons op een handvol rechtszaken in de tweede helft van de negentiende eeuw. 

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw komen dit soort zaken dus vrijwel niet meer voor, de laatste zaak waar ik van lees speelt rond 1870. De priester wordt veroordeeld tot een boete van fl. 0,50. De rechter berispte de arts dat hij niet tot een keizersnede bij de overleden vrouw wilde overgaan. 

Van het vermeende handelen van de pastoor van Schinveld - de zaak waar mw. Dehue naar verwijst - is het nog maar de vraag of deze heeft plaatsgevonden. Hij werd er van beticht, maar ik vind geen spoor van een proces tegen hem, wat altijd gebeurde in dergelijke gevallen. Wie meer weet mag zich melden. Als de hem toegerekende feiten een grond van waarheid hebben, bevond hij zich in ieder geval buiten de kerkelijke orde. 

Het is echter ook mogelijk dat dit niet het geval is. De krantenberichten a.g. Schinveld beroepen zich allen op dezelfde bron: een bizar pamflet van de gewezen Schinveldse wethouder A. Scherpenseel, die beweert dat de pastoor aan de lopende band in vrouwen sneed, en dat het bestaan van vele mismaakte kinderen in Schinveld debet was aan een (door de pastoor benoemde) lichamelijk misvormde hoofdmeester. 

De aanblik van deze persoon door fijngevoelige vrouwen veroorzaakte vele zwangerschapsproblemen, aldus tenminste dhr. ScherpenseelAan de publicatie van het pamflet van dhr. Scherpenseel lijkt een persoonlijk en politiek conflict ten grondslag te liggen. Het is lastig om het prima facie, zonder verdere ondersteunende documentatie, aan te nemen als een feitelijk verslag.

In de tijd dat de overheid strikt toezicht hield op het kerkelijke leven (1815-40, en in iets minder intense zin tot '53) zijn er al met al maar enkele gevallen bekend. Het is ondenkbaar dat er geen enkel archiefspoor zou zijn van een meer algemene praktijk. Zeker omdat de overheid dit handelen altijd vervolgde. Na 1850 vinden we slechts een handvol gevallen in de publieke sfeer. De allerlaatste bevestigde zaak in 1871 te Engel bij Den Bosch. Waarom dit is zal ik straks laten zien. 

Ik kom al met al vooralsnog dus niet verder dan drie, wellicht vier gedocumenteerde gevallen in de periode 1815-1870, waarvan één, wellicht twee, plaats zouden hebben gevonden in Zeeuws-Vlaanderen, dat onder het bisdom Gent viel. Dat postume keizersneden in Zeeuws-Vlaanderen voor 1840 voorkwamen, is mogelijk een  weerslag van de medische en kerkelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden, maar dit is een vermoeden van mijn kant. Het vraagt om nader archiefonderzoek.

Embryologia Sacra, en waarom de kerk het priesters verbood chirurgische handelingen uit te voeren.

Hoewel het dus incidenteel voorkwam dat er een postume keizersnede werd verricht was dit volgens de handboeken geen taak die specifiek voor de priester was. Integendeel zelfs. Een priester mocht sowieso niet op levenden opereren. Het was hem alleen toegestaan een postume keizersnede uitvoeren als er niemand anders beschikbaar was. De handboeken zijn daar duidelijk over. 

Van de genoemde Embryologia Sacra van Cangiamila, heb ik een Spaanstalige samenvatting gevonden en een Franse vertaling en bewerking, het Abrégé de l'Embryologie Sacrée van de hand van abbé Dinouart (Parijs 1766) Het boek geeft al met al een redelijk beeld van hoe er naar deze kwesties gekeken werd in de achttiende en negentiende eeuw.

Keizersneden bij levende vrouwen werden zelfs aan chirurgen streng afgeraden vanwege het zeer grote overlijdensrisico van de vrouw. Plompverloren zeggen dat de vrouw moest worden opgeofferd voor de vrucht is dus misleidend. Dat was, en is, niet het standpunt van de kerk. Over het idee dat een priester zou snijden in een levende vrouw kunnen we kort zijn: het uitoefenen van chirurgische taken aan priesters was verboden, zelfs als ze een medische achtergrond hadden. Daarover straks meer. 

De keizersnede was uitsluitend toegestaan als zowel vrouw als ongeboren kind in onmiddellijk doodsgevaar waren2 De keizersnede bij een dode vrouw echter was verplicht en volgde rechtstreeks vanuit de doopverplichting waar we het al eerder over hebben gehad3. De plicht om de keizersnede te verrichten was universeel. In eerste instantie moest deze door een medicus worden verricht, of een vroedvrouw, maar als er echt niemand anders was zelfs door een priester. Hij is de allerlaatste die het moet doen, zo vertelt Cangiamila, maar als er niemand is moet hij het doen, uit liefdadigheid.

Waarom zou een priester niet spontaan met een scheermes gereed staan om in een dode vrouw te snijden? Naast dat een priester hier toe niet is opgeleid en net als elk ander functionerend mens een weerzin heeft tegen body-horror, speelt er nog een ander aspect dat Trouw niet vermeldt: de angst voor impedimenten. Deze verklaart ook waarom het zeer onwaarschijnlijk is dat een priester ooit een keizersnede zou uitvoeren bij een levende vrouw. Het is niet alleen verboden, het verbod overtreden zou verstrekkende consequenties hebben. 

Een priester is toegewijd aan God. Als een priester dus een zonde begaat wordt hem dat extra aangerekend. Maar ook als een priester iets doet dat wezenlijk vreemd is aan zijn staat, loopt hij – volgens de regels van de achttiende en negentiende eeuw – een impediment op4. Hij mag dan zijn functie niet langer uitoefenen – en kan pas weer terugkeren na een moeizame procedure. De sacramenten vieren terwijl je een impediment opgelopen hebt is een zeer zware zonde, één die je daadwerkelijk zou verdoemen. Voor de twintigste eeuw geloofde men dat hier grote helderheid over was.

In een medische context is het belangrijkste impediment dat je als priester kan oplopen het impediment ex defectu lenitatis, het “gebrek aan mildheid”. Zoals Christus mild was, zo moet de priester mild zijn. Een priester mag dus nooit bloed vergoten hebben. Soldaten, of eenieder die ooit betrokken was bij een doodvonnis mochten niet zomaar priester worden, en door de geschiedenis heen was het kerkrecht geen voorstander van priesters die medische taken uitoefenden. Zeker het chirurgijnsvak was slagerswerk. Het idee dat een priester een been af zou zagen of een baarmoeder opensnijdt staat ver van het verwachtingspatroon van de vroegmoderne tijd. 

Nu verschillen de handleiding van mening of het uitoefenen van chirurgische handelingen direct een impediment opleveren. Medici die later priester wilden worden moesten echter wel ad cautelam (voor de zekerheid) een dispensatie van het impediment ex defectu lenitatis aanvragen. Dit werd dus zeker serieus genomen.

Niet alleen een impediment ex defectu lenitatis behoorde tot de risico's die een priester kon lopen. Een priester die medisch foutief handelde zou door het feit van mishandeling ook een irregulariteit kunnen oplopen (irregularitas ex delicto ). Ook dat is een impediment. Net zoals het delict van 'dood door schuld' wordt bestraft door een wereldlijke rechtbank staan hier voor de priester ook kerkrechtelijke consequenties tegenover. Dat een scrupuleuze priester lichtzinnig naar het mes zou grijpen om deze in de buik van een zwangere vrouw te planten ligt dus buiten mijn historische voorstellingsvermogen. Het risico voor het oplopen van een irregulariteit, en dus het doen van doodzonde bij het vieren van de (dagelijkse!) mis was daarvoor te groot. 

Het idee dat een priester ook een chirurgische taak zou kunnen uitoefenen was zó vergezocht, dat het in de kerkrechtsverzameling van Vermeersch-Cruesen (1921-23) nog vermeldenswaardig werd gevonden dat de paus eind achttiende eeuw aan één missionaris verlof had gegeven om chirurgische taken uit te oefenen. Op het weblog van mgr. Hendriks, Arsacal, is meer te vinden over de kerkrechtelijke aspecten van deze kwestie. 

Het verrichten van een keizersnede bij een dode vrouw leverde echter geen impediment op, omdat hier geen levend mens werd verminkt of gepijnigd. Dit was dus wèl toegestaan. 

In theorie zou het mogelijk zijn dat een priester ooit eens een keizersnede heeft verricht op een vrouw waarvan gedacht was dat zij was overleden, terwijl dit niet het geval was. Het geval dat mw. Dehue in haar interview schetst, zou daar op neerkomen, als het daadwerkelijk heeft plaatsgehad, wat in tegenstelling tot andere gedocumenteerde gevallen niet is vast te stellen. 

Vervolging door de Overheid: de juridische en politieke Context 

Dat er juridische consequenties waren zegt ons ook iets, maar minder (en vooral ándere dingen) dan men zou denken. Het recht was tot ver in de negentiende eeuw geen neutrale grootheid, maar een middel om mensen in het gareel te krijgen, ook waar hun geweten hen geen andere uitweg liet. Zeker in de eerste helft van de negentiende eeuw had de overheid geen moeite met het gevangenzetten van lastige geestelijken (of andere personen). Ter vergelijking, de overheid draaide er de hand niet voor om om in 1840 marechaussees een begrafenisstoet in Aardenburg gewapenderhand uiteen te slaan. (P.J. Margry, Teedere Quaesties: religieuze rituelen in conflict, Hilversum 2000, p. 345). Deze cultuur van repressie is ook de context van zowel de Belgische revolutie en de Afscheiding van 1834. Dat de rechtbank de zaak van de Maeyer afdeed met een boete is dan veelzeggend. 

In de geschiedschrijving zijn deze voorvallen dan ook volledig weggezakt. De definitieve studie van Emo Bos over kerk en staat in het Nederland van de eerste helft van de negentiende eeuw (Soevereiniteit en Religie: Godsdienstvrijheid onder de eerste Oranjevorsten, Hilversum, 2009) behandelt de periode 1815-1848 en noemt geen keizersnedezaken. Het is ondenkbaar dat Bos' uitputtende archiefwerk een regelmatig voorkomend fenomeen gemist zou hebben. Het is dus alleszins mogelijk dat pastoor De Maeyer een zeldzame, zelfs unieke, postume-keizersnede-verrichter was in de periode voor 1840. De paar voorvallen die er waren hebben hoe dan ook enkel in de regionale geschiedenis een spoor achtergelaten. 

Gedetailleerd archiefonderzoek zou wellicht nog enkele zaken naar boven kunnen halen, maar dat er, zeg, honderden voorvallen verstopt zouden liggen in allerlei kerkelijke klappers is verre van waarschijnlijk. 

Pastorale en wetenschappelijke doorontwikkeling

Al in de negentiende eeuw werd de vooral theologiegedreven manualistische praktijk afgelost door nieuwe pastorale inzichten. Langzaam aan ontstaat de pastoraalwetenschap zoals we die nu kennen. De medische wetenschap maakt grote sprongen en katholieke, kerkbetrokken artsen gaven een nieuwe impuls aan de pastorale praktijk. Een goed voorbeeld hiervan is de Duitse arts August Stöhr. In zijn Handbuch der Pastoralmedicin mit besonderer Berücksichtigung der Hygiene (Freiburg, 1878) neemt hij afstand van de praktijk om nog tot postume keizersneden over te gaan (ibid, p. 308) 

Stöhr stelt vast dat het  niet zoveel zin heeft om tot deze procedure over te gaan. In veel gevallen, zegt hij, is de wens de vader van de gedachte. Hoewel men vanuit manualistisch oogpunt elk risico wilt uitsluiten dat er niet nog een kans op leven is bij de ongeboren vrucht, is een doopsel na een postume keizersnede geen zinvolle exercitie. Soms moeten we de zaken maar laten zoals ze zijn. Hier zien we een natuurlijke bio-ethische en pastorale doorontwikkeling, en het onderdeel van het langzame afscheid van het overdreven augustinianisme dat de Kerk lang geplaagd heeft. 

Postume keizersneden waren altijd al uitzonderlijk, na de jaren zeventig van de negentiende eeuw is de praktijk al geheel uit de tijd geraakt. Ook de herinnering eraan begint dan weg te zakken, en heeft meestens nog een Nachleben in allerlei spannende verhalen. 

De laatste vermelding die we publiekelijk kunnen vinden in bronnenverzamelingen als Delpher, is een verslag van de beruchte moordzaak van een Franse pastoor die zijn minnares in 1956 vermoorde (en de ongeboren vrucht uitsneed en doopte alvorens ook deze om te brengen). Ik kan mij echter niet voorstellen dat prof. Dehue een dergelijke psychopaat als serieus voorbeeld van enige pastorale praktijk zou inbrengen. Welke voorbeelden zij wél heeft van enige staande praktijk, vele tientallen jaren na Stöhr, blijft tot nu toe onbekend. 

Misschien wil ze ons op een ander moment nog bijlichten.

De Ontwikkeling van de Theologie naar een inclusiever Heilsverstaan 

Los van alle historische overwegingen: het mag duidelijk zijn dat de kerk tegenwoordig ook anders, inclusiever, denkt over het heil en ook op een volledig andere manier aan moraaltheologie doet. 

Hoewel er hier en daar nog steeds traktaten en handleidingen verschijnen, lezen deze per definitie als archaïsch. Het leven laat zich niet uitputtend in regels vangen. Dat beseffen we inmiddels beter, en daarom is de tijd van de manualistiek ook voorbij. De handleidingen die nog verschijnen – zoals kardinaal Eijks De Band van de Liefde – kunnen rekenen op misverstaan en onbegrip, ook als er inhoudelijk weinig op af te dingen is. De vorm waarin de omvattende bioethische afwegingen worden gepresenteerd is gewoon niet meer goed te volgen in onze huidige samenleving. 

Aan een hedendaagse moraaltheoloog vragen waarom hij niet thuis is in een extreem specialistische en gedateerde handleiding als de Embryologia Sacra is dus ongeveer even zinvol als bij de autogarage vragen waarom de monteur niet is opgeleid aan de hand van het Traktaat over den Drijfstang der Stoommachine uit 1842. Daar is een eenvoudige reden voor, en dat is niet dat de garagist zich schaamt voor de stoommachine, of dat er iets mis is met de drijfstang. Het belangrijkste is immers niet het mechaniek, maar de reis die we samen inzetten naar Gods koninkrijk via de weg van de menselijke waardigheid. Ooit per stinkende, ratelende stoomtrein, en nu in een comfortabele bus. Niet alleen de individuele zaken zijn uit het oog verdwenen: ook de intellectuele context waarin ze plaatsvonden is volledig verdampt. 

Belangrijker dan de theologische stijl is dat het augustijnse rigorisme definitief is losgelaten. De vraag of God alleen gedoopte kinderen redt is immers ten diepste de vraag of God wel het heil van alle mensen wil, of nog fundamenteler, of God wel goed is. Vanwege de diepe toeneiging tot het denken van Augustinus enerzijds, en de noodzaak tot humaniteit anderzijds heeft men vanaf de zevende eeuw al geprobeerd de heetste vlammen van het hellevuur te delgen zonder de centraliteit van de doop ter discussie te stellen. Zo vond men ooit geitenpaadjes als het Limbo of voorgeborchte uit. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie wordt hier afscheid van genomen. De verklaring over ongedoopte kinderen uit 2007 heeft de bakens dan ook stevig verzet. 

De definitieve scheiding met het verleden kwam in 2023 met de heiligverklaring van de Poolse familie Ulma, die als martelaren zijn omgebracht door de Nazi's. Met het gezin is ook het ongeboren kind van Viktoria Ulma heiligverklaard. Omdat heiligverklaringen behoren tot het onfeilbare spreken van de kerk is hiermee ook het voorgeborchte, en alle moraaltheologische onmogelijkheden die daarbij horen, ten grave gedragen. Rust in vrede.

Conclusie: de pastorale Dimensie van de historische Dooppraktijk

Het proberen te halen en dopen van kinderen van gestorven moeders gaat niet alleen om de hemelpunten. Het is een erkenning van menselijkheid. Of je nu een klomp vlees bent, of drie hoofden met vijf horens, of je ongewenst bent of pech hebt gehad, je werd gehaald en gedoopt om je zo een naam te geven. Om je - voor hoe kort ook - te verwelkomen in de mensenwereld. En als we weer afscheid nemen leggen we je te rusten te midden van de anderen en ga je naar de Hemel samen met de profeten, apostelen, martelaren en belijders. Als absoluut niemand dit wilde doen, hoorde de priester dit te doen omdat de priester uiteindelijk degene is die ten volle God en de mensheid dient.

Sinds de twintigste eeuw hoeft dit niet meer, omdat we meer vertrouwen hebben in het werkzame heil van God onder de mensen, en dat is een zegen. Het verlost ons van onmogelijke keuzes in dramatische situaties.   

Mgr. de Korte en prof. Paul van Geest vinden het een goed idee om een onderzoek naar de door Trouw geschetste praktijk te doen. Dat is natuurlijk een uitstekende suggestie. Zij weten immers dat de waarheid best op twee benen kan staan. Daar hoeven we niet bang voor te zijn. Dit verslag hoopt daar een begin van te zijn. 

Nawoord 

Maar wat leert ons nu dit rare verhaal in Trouw?

Allereerst dat kerk- en theologiegeschiedenis een vak op zich is, waar derden niet zomaar hun eigen inbeeldingen op los moeten laten. Wat voor ons vanzelfsprekend is, is niet vanzelfsprekend in de achttiende eeuw. Als je de specifica niet kent, en ook hoogleraren kerkgeschiedenis zijn niet per se thuis in alle tijdvakken en elk denkbaar probleem, kun je weinig zeggen over wat een priester uit de achttiende of negentiende eeuw wel of niet logisch vond te doen in een concrete situatie.

Uit een passage uit een handboek, dat werd geschreven vanuit de casuïstische methode, en dus vanuit extrapolatie, kun je ook niet altijd één-op-één afleiden wat een concrete pastorale praktijk op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd was. Je kan wel lezen wat er verwacht werd, of wat men vreesde. Dat een moraaltheoloog als Cangiamila uitgebreid ingaat op de angst voor impedimenten is bijvoorbeeld veelzeggend. Ook de vurigheid waarmee hij schrijft dat priesters dit echt moeten doen zou kunnen suggereren dat de meeste priesters in de dagelijkse praktijk niet stonden te springen om het scalpel ter hand te nemen. 

Afsluitend: sensationalisme is altijd een slechte raadgever, wie steeds op zoek wil naar een rokend pistool raakt zèlf verdwaald in de mist. Die zal je dan omringen en de waarheid aan jouw zicht onttrekken. De waarheid toont zich immers niet aan mensen die denken dat de historische werkelijkheid, die zowel eindeloos complex als oneindig rijk en fascinerend is, zich conformeert aan hun grote woorden en gebaren.










1 W.J.P.M.  Brand Het Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent onder het Bestuur van de Bisschoppelijke Commissaris Antonio Antonucci – 1832-1841, Tilburg 1981. Over de keizersneden bij overleden vrouwen, zie p. 119 e.v.

2 I.M.  Riesgo-Le Grand, Tratado de Embryologia Sagrada, Madrid, 1848, p. 224

3 F-E. Cangiamila / vertaling en bewerking, J.A.T. Dinouart, Abrégé de L'Embryologie Sacréé , Parijs 1766, p. 133

4 De meeste traditionele impedimenten zijn afgeschaft met de invoering van het nieuwe kerkelijk wetboek, de CIC van 1983