Sunday, 12 February 2017

Zesde zondag in gewone tijd



Preek voor de zesde zondag in gewone tijd, jaar A

Eveneens hebt gij gehoord, dat tot onze voorouders gezegd is: Gij zult geen valse eed doen, maar gij zult voor de Heer uw eden houden. Maar Ik zeg u in het geheel niet te zweren; noch bij de hemel, want dat is de troon van God; noch bij de aarde, want dat is zijn voetbank; noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote Koning. Ook bij uw hoofd moet gij niet zweren, want gij kunt niet een haar wit of zwart maken. Maar uw ja moet ja zijn en uw neen, neen; en wat daar nog bij komt, is uit den boze.

Broeders en zusters in Christus,

“Laat uw ja een ja zijn, en uw nee een nee”. Dat zijn toch mooie woorden, een grote opdracht die je meekrijgt, om zo transparant te zijn dat je leeft vanuit de waarheid, en dan ook altijd de waarheid spreekt. Onomwonden. Een man of vrouw te zijn uit één stuk. 

Maar de realiteit ziet er vaak anders uit. We lezen in de krant over “nep-nieuws”, vervalste nieuwsberichten die mensen er toe moeten brengen vóór het ene of tegen het andere te zijn. Over landen die aan propaganda doen om de verkiezingen in landen te beïnvloeden. Maar ook de kranten zelf hebben geen schone handen. Hoe vaak wordt er geen bericht uitgezonden of op de voorpagina gezet, niet omdat het waar is, maar omdat het een sensationeel verhaal is? Een verhaal waar je hoge kijkcijfers mee kan scoren, of veel kranten mee kan verkopen? En, u zult het wel gemerkt hebben, de verkiezingscampagne is begonnen en de partijen buitelen over elkaar heen om ons miljarden te beloven, alsof het niets is.  Misschien is het dat ook wel. Niets. 

In de hele samenleving is er een crisis van vertrouwen, een Crisis van de Waarheid, en die zit heel diep. Die is niet vorig jaar begonnen. Op de universiteiten lopen al heel lang geleerde mensen rond die zeggen dat er helemaal geen waarheid bestaat, er zijn alleen maar verhalen, en alle verhalen zijn dan eigenlijk even goed. De bankencrisis begon ook met bankiers die iedereen gouden bergen beloofden, maar wat er overbleef was een grote schuldenberg.  

En ik las nu laatst dat de overheid wil dat mensen allerlei eden gaan afleggen. Een eed waarin je belooft dat je altijd de waarheid zal vertellen en integer gaat zijn. En dus praten ze nu over een bankierseed, een lerareneed, en een managerseed, en een journalisteneed en… nou ja, we zullen wel zien wat ze straks weer verzinnen. En dat gaat allemaal met de beste bedoelingen. We vinden de waarheid, en integriteit zulke belangrijke waarden dat we er als het ware een heg omheen planten, om deze te beschermen. Om die kwetsbare plantjes van de waarheid of de integriteit staat dan een stevige heg van een managerseed, of een toetsprotocol. 

En als ik dit Evangelie lees denk ik toch dat het er niet om gaat of er genoeg regeltjes zijn, het gaat om je hart. En het echte perspectief ben je gauw kwijt, als je niet uitkijkt. 

De Heer heeft ons deze zondag veel te zeggen, een lange toespraak over “regeltjes”. Over de Wet, over hoe mensen met elkaar moeten omgaan, en wat écht belangrijk is in dit leven. De Heer heeft ongezouten kritiek op de Farizeeën. Maar wat het nu precies is wat hij bekritiseert, en wat het is wat Hij er tegenover stelt, dat moeten we even scherp zien te krijgen.
De Farizeeën zeiden: als je maar goed alle regels volgt, en dan vooral de regels die wij bedacht hebben, dan komt het helemaal goed. Dan heb je een geslaagd leven. Dan ben je “zuiver”. Dat is wat het woord Farizeeërs eigenlijk betekende: de zuiveren.  

Maar de Farizeeën zeiden ook: het maakt niet uit wat er in je hart zit. Of je de Wet nou navolgt met liefde in je hart of juist niet. Dat maakt niet uit. Het gaat om de regels, en niks anders. Als het protocol maar gevolgd is, als er maar op alle plekken waar het moet vinkjes zijn gezet. Dan is het goed.
U weet natuurlijk zelf al: zo werkt dat niet.  Maar het is begrijpelijk. We willen als mensen alles in regels kunnen vangen. Dan kun je laten zien wat je doet, en als het meezit krijg je dan transparantie, komt er licht op de zaak.
Maar zoals dat gaat met alles wat mensen maken, op een gegeven moment gaan al die dingen scheef lopen: of het nu regels zijn of organisaties 

Alle regels in de wereld, en alle eden die je afleggen kan, alles wat je bij elkaar kan zweren, is geen vervanging voor waarachtigheid. Erger nog, langzaam maar zeker gaan alle regels, alle protocollen, alle eden gaan de plaats van die waarachtigheid innemen. Ze gaan een eigen leven leiden. En de heg die wij dan geplant hebben om onze tuin beter te beschermen wordt dan zelf een onkruid dat alles wat goed en mooi is verdringt. 

Er is geen omweg om de waarheid heen, er is geen omweg om integriteit heen, er is geen omweg om ons hart heen. Alles wat we niet verinnerlijkt  hebben kan niet van buiten af worden opgevangen. Als wij niet goed willen zijn, is er uiteindelijk geen enkele regel die ons goed kan maken. Als wij niet integer zijn, is er geen regel die ons integer kan maken. 

Je ja moet dus een ja zijn en je nee een nee. En we moeten dit zijn omdat we van de waarheid moeten houden. Omdat de waarheid altijd goed is. Omdat God zelf de Waarheid is, en omdat Jezus Christus het Woord is dat onder ons gewoond is. Hij het Woord, niet de Campagne. 

Wij zijn zwakke mensen en komen in verleiding om de waarheid geweld aan te doen. De waarheid zeggen is niet altijd makkelijk. En zowel in het Oude als het Nieuwe Testament vragen mensen aan God: wat moet ik doen als ik voor de Farao geroepen wordt, of voor de rechtbank of de synagoge, en ik moet rekenschap geven van mezelf. Maar ik weet niet wat ik dan moet zeggen. Misschien val ik stil, of ga ik een uitvlucht verzinnen. 

En God zegt dan, zowel tegen Mozes als tegen de eerste christenen: IK geef in wat je moet zeggen. IK zal zeggen wat je moet zeggen. God is zelf de Waarheid, er kan geen onwaarheid in Hem bestaan. Wanneer wij de waarheid moeten zeggen kunnen wij Hem altijd vragen ons daarbij te helpen. Dan vinden we een betere waarborg dan wanneer we moeten vertrouwen op regels van mensen. 

De liefde tot de Waarheid is uiteindelijk een vorm van de liefde tot God. Enkel die liefde is een waarborg tegen het onkruid van de leugen. 

Amen.

Sunday, 5 February 2017

Vijfde zondag in gewone tijd



Preek Vijfde zondag Jaar A, 4-5 februari ’17 

“In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Gij zijt het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest, waar mee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de Hemel is.”(Matteüs 5,13-16)

Broeders en zusters in Christus,
In de aanloop naar de verkiezingen hoor ik wel eens de vraag of we nog een christelijke samenleving zijn, en áls we dat nog zijn, wat dat dan zou betekenen. Als we dit evangelie lezen denk ik dat het enige antwoord is: dat moet je kunnen proeven, of een samenleving christelijk is of niet. Als die samenleving op smaak is. 

Als u aan het avondeten zit en u zou proeven dat het wat flauw is – dat overkomt u natuurlijk zelden – dan doet u er wat zout op. Als u om uw gezondheid zoutloos moet eten, dan – u zult het met me eens zijn – mist er toch iets aan uw maaltijd. Het is nog steeds voedzaam, daar niet van, maar toch wat minder lekker. 

Dat is dus onze eerste roeping: smaakmaker zijn. Er voor zorgen dat de bredere samenleving haar smaak niet verliest: dat mensen kunnen proeven: híer gebeurt wat. 

Maar zout heeft nog een tweede belangrijke rol in de tijd van de Bijbel: er waren toen natuurlijk geen koelkasten, dus wat je wilde bewaren moest in het zout worden gelegd, dat moest worden gepekeld. Dat is misschien nog wel belangrijker dan dingen op smaak brengen. Zonder zoutend zout is er straks helemáál geen voedzame maaltijd meer. Dan bederft het voedsel. Dat stelt de situatie op scherp. Zoutloos eten, daar kunnen we ons nog wel overheen zetten, al mopperen we misschien wel een beetje, maar bedorven voedsel is oneetbaar. En zonder eten gaan we dood. Zonder christenen gaat de bredere samenleving het niet redden. Dan treedt het bederf in. 

Vanuit dát perspectief is ook te begrijpen waarom Jezus zo streng spreekt als hij zegt dat zout dat zijn smaak verloren heeft nergens anders voor dient dan om weggeworpen te worden. Christen zijn is té belangrijk. Er hangt teveel van af, je kan het niet maar half doen. Er zijn teveel mensen van je afhankelijk. Dat weten ze zelf waarschijnlijk niet, maar het is wel zo. 

Ik was afgelopen week in de Abdij van Koningshoeven. Priesters moeten elk jaar een paar dagen op retraite. Toen ik door het bos wandelde zag ik een beeld met een bordje erbij. Het beeld was een monument voor de monniken en zusters van de Trappistenorde die vermoord waren tijdens de Tweede Wereldoorlog, en later in China en in Algerije. Er stond een spreuk onder: “Monniken zijn als bomen die ’s nachts in stilte groeien, zodat anderen kunnen ademhalen” Ik denk: dat is hetzelfde, maar anders gezegd. 

Ieder van ons heeft een grote opdracht meegekregen in dit leven. Wij leven niet in een klooster, wij hebben andere taken gekregen in deze wereld. Maar anderen zijn net zo goed van ons afhankelijk. De grootte van die taak hangt helemaal niet af van wie we zijn, en wat we doen. Het is er niet afhankelijk van of onze taken en functies in de ogen van de wereld groot of klein zijn. Soms denk ik zelf wel eens, hoe kleiner hoe beter. Die monniken, zijn zo klein, dat ze bijna onzichtbaar zijn. Dat hebben ze goed begrepen. Het verhaal van Jezus Christus is uiteindelijk: het gaat niet om jou, maar je bent wel mee-verantwoordelijk voor alle mensen. Voor de één meer dan voor de ander, maar uiteindelijk gaat wat jij doet, iedereen aan.

En als we geroepen zijn om licht te zijn, dan wil dat zeggen dat wij niet in de duisternis moeten leven, en waar duisternis is, licht moeten laten schijnen. In het licht staan betekent ook: transparent zijn, duidelijk over wat ons beweegt. En we nemen er ook geen genoegen mee dat andere mensen wel in het duister zitten, dat ze zelf ongezien zijn, of ziende blind. Mensen die eenzaam zijn gaan we opzoeken, en mensen die verdwaald raken, gaan we helpen. Zo brengen we het licht verder. 

Maar dat zout en dat licht, dat zijn we niet uit onszelf. Als we goed doen vanuit ons geloof dan berust dat goede uiteindelijk niet op onze eigen wil, op ons eigen karakter. Dat kunnen we lezen in de laatste regel van het Evangelie: als de mensen je  goede werken zien zullen ze  uw Vader verheerlijken die in de hemel is.” Als al dat goeds uit onszelf zou komen, dan zouden ze ons verheerlijken. En dat is de bedoeling niet. Al het goede wat we doen moet gericht zijn op God, want het komt uiteindelijk van God. 

We moeten zout zijn, maar we zijn het niet uit onszelf. We moeten licht geven, maar dat kunnen we niet uit onszelf. De opdracht die we meekrijgen, de opdracht waar zoveel van afhangt, voor zoveel mensen, kunnen we alleen vervullen als we onze lamp telkens laten bijvullen. Dat kan maar op één manier, dat kan alleen maar bij God. Dat kan alleen maar als we de lijnen naar hem openhouden, als we bidden, ’s ochtends en ’s avonds, voor en na het eten. Dat alles is een goed begin. Leer dan ook niet voor jezelf bidden, maar voor anderen. Vraag God elke dag hoe je het beste kan doen wat je moet doen, wat je mág doen. 

Zo leren we ook onszelf zien in het licht van God, en op die manier worden wij zelf het licht der wereld. Licht zèlf kun je niet zien,  maar zonder licht, ziet niemand iets. En vanuit dat heldere licht mogen we zonder vrees de wereld instappen, goede daden doen, en als de mensen zeggen: “dat heb je goed gedaan” dan mag je dat weer in dankbaarheid teruggeven aan God, uit wie alle goeds voortkomt en tot wie alles weer terugkeert. 

Amen.






Sunday, 29 January 2017

Vierde Zondag in Gewone Tijd



Brothers and sisters,

Together with the Ten Commandments in the Old Testament, the Beatitudes are the two great Measures of Man. But whereas the Ten Commandments are centred on doing, on what you shall, and shall not do, whether or not we do the right things. 

The Beatitudes are centred on being. On what we are. On whether or not we are what we should be.These two measures are not in conflict with each other, on the contrary: they are in need of each other. One measure alone cannot fully inform our lives. 

Starting from the Ten Commandments, we can say these are a set of rules, things you may or may not do. The good thing about rules is of course that we have a perfectly clear framework for our actions.  We can say to ourselves, and sometimes we may accidentally let slip to other people: “that’s not quite honouring your father and mother there, should do better”, or perhaps you’ve caught yourself out coveting your neighbours’ ox, or his Porsche as it may be. This will not do. Should do better. The realisation that we should do better is a good first step towards a better life.
So far so good. 

However: Rules only get you so far. You can abide by rules without having any good intent, or worse, you can follow the letter of the law without being in any way taken up in its spirit. You may eventually come tot he point where you fulfill the law by breaking it.  Jesus mentions a situation where a child can cheat his parents out of material support that he’d otherwise be obliged to provide, by declaring his goods “korban”, theoretical property of the Temple. You can fulfill the law, and still be an awful person, worthy of contempt.

So to the Beatitudes. The Beatitudes, that we have read here, are a list of character traits for the most part. Being ‘clean of heart’, being ‘merciful’, ‘thirsting and hungering for justice’, those are character traits and motivations. They are the foundations of the moral life. But they too cannot be embraced in isolation. 

If we were to look back on someone’s life, someone who – let’s say – was never caught doing anything nice or pleasant – and someone were to say to us. Ah, yes, Jimmy. Let’s call him Jimmy. Yes, he didn`t do very many nice things, but I`m sure deep down he was pure of heart”. I think we should not jump to conclusions, but it would be odd to say the least, to claim that you can be pure of heart and do all sorts of nasty things to other people. It’s a bit of a stretch, I`m sure you’ll agree. 

Our deepest motivations and our character traits are not isolated things, they are not little gardens of pure beauty that bloom in the deepest recesses of our hearts.No. Both a character and a motivation are directed at our actions, at our daily lives. And what we do affects them, it strengthens them, or weakens them as it may. By doing good things we may grow as people. Our characters become stronger every day. We will grow in happiness. Or the other way around, if we do evil things, we weaken our charcter, it will become harder to doo good things. We will become unhappy people. 

It will simply not do to be called ‘merciful’ and not do anything merciful, to not fulfill the ten commandments in a merciful way. You cannot be a called a ‘peacemaker’ if that epithet is not backed up with some actual making of peace. All of these character traits are good things. Even being “poor in spirit”, because it means no more than “not being full of yourself”. Having a bloated ego, always looking out for number one, it makes you empty, it’s makes you a grasping person, always clutching, never holding. It’ll always slip through your fingers. You end up invidious, dissatisfied. A terrible thing to be. 

Sin makes unhappy, virtue and good deeds in turn, render the virtuous person happy. It is unavoidable. It is what we were created for. To be good people, if we’re not, our conscience will begin to chew away at ourselves. If we do good, we can find peace even after a disaster strikes.

Happiness does not mean no bad things will happen. Or that you will not mourn, or find things lacking. But you can still end up blessed. Blessed means more than happy. Happiness is what we find in the world, together with all the good things that are in it. Being blessed means all good things and the people hoping fort hem are directed towards their one true source: God.  

When the Gospel says “blessed they who hunger and thirst for justice”, well this is not “jam tomorrow”, this is not a fob. It’s all quite real. Everything that’s good, all happiness, comes from God, there cannot be anything good that does not find its origins in God. 

People know this, and have always known it, which is why they came to listen to Jesus on the Mount from all over. The north of Galilee, the northern shore of the Lake of Galilee where all of this takes place was – and is today – a borderland. Nowadays there are fences, but then, people came from all around to hear Jesus speak. And they weren`t just Jews, a lot of people came down from what is now Syria and Jordan – the Greek speaking cities of the Decapolis. 

In a time where travel was difficult and tiring it was a testimony that people realized where their true happiness lay, in listening to the words of Jesus Christ, and through Faith in Him and what He had to say , to do good things, and so become the good and blessed people we have been called to be from all Eternity. 

Amen.