Saturday, 26 October 2019

Waar het hart vol van is...

In die tijd zei Jezus tot hen die
– overtuigd van eigen gerechtigheid –
de anderen minachtten,
de volgende gelijkenis:
“Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden;
de een was Farizeeër en de andere een tollenaar.
De Farizeeër stond met opgeheven hoofd
en bad bij zichzelf als volgt:
God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen,
rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers,
of ook als die tollenaar daar.
Ik vast tweemaal per week
en geef tienden van al mijn inkomsten.
Maar de tollenaar bleef op een afstand
en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel;
maar hij klopte zich op de borst en zei:
God, wees mij zondaar genadig.
Ik zeg u:
deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere;
want al wie zich verheft zal vernederd,

maar wie zich vernedert zal verheven worden.”

Broeders en zusters.

We lezen deze zondag een beroemde parabel. De Farizeeër en de Tollenaar bevinden zich beiden in de Tempel en de Farizeeër betuigt zijn dank aan God dat hij geen echtbreker, rover of slechterik is, zoals “die tollenaar daar” en beroept zich op wat hij allemaal goed gedaan heeft.

De tollenaar buigt zijn hoofd en vraagt God om hem genadig te zijn.
In de afgelopen dagen hebben we in de Mis uit de Romeinenbrief gelezen, vrijdag was de lezing uit Romeinen 7. Paulus heeft het daar over dat hij het goede wil doen, hij weet wat het goede is. Maar hij ontdekt in zijn hart ook een “andere wet” die hem er toe drijft om niet het goede te doen.

Paulus ontdekte hier het grote conflict, de existentiële strijd tussen onze kennis van goed en kwaad, en onze goede wil aan de ene kant en de realiteit van onze gebroken, gevallen menselijke natuur aan de andere kant.
Ik had die lezing nog in mijn hoofd toen ik aan deze preek begon, dus u moet het mij maar niet kwalijk nemen dat ik dat idee van Paulus even leen voor deze zondag.

Paulus drukt namelijk een grote waarheid uit die ons ook veel kan vertellen over de lezing van deze zondag, over de grote risico’s waar ook gelovige mensen aan ten prooi kunnen vallen. We moeten ons realiseren dat de kritiek van het christendom, de kritiek van Christus zelf niet naar buiten gericht is – naar een ongelovige, heidense wereld toe, maar naar binnen.
Jezus Christus richt zich als hij iemand bekritiseert, in de eerste plaats tot de insiders , het religieuze establishment, schriftgeleerden en wat dies meer zij.
Hij zegt niet zozeer dat wat ze doen altijd verkeerd is, of dat hun leer niet klopt, maar dat hun gezinning verkeerd is.  Het goede wat ze doen en de onderwijzing die ze geven staat uiteindelijk niet ten dienste van God en de naaste, maar ten dienste van zichzelf.

De Farizeeër in de Tempel heeft – dat weten we uit zijn eigen woorden – veel goede dingen gedaan. Hij vast, hij geeft geld aan de armen, hij bidt in de Tempel. Maar hij doet al die dingen om zichzelf te verheffen ten opzichte van de naaste. Hij is zich niet bewust van de “andere wet” in zijn hart die een heel andere inhoud aan zijn daden heeft gegeven.

Hij doet wel goede dingen, maar daar mee is hij nog niet beter dan een ander. Want hij doet wat hij doet – zo te lezen – om zichzelf boven een ander te verheffen.  Hij houdt zichzelf dus voor de gek.

Wij kunnen onszelf als mensen heel goed voor de gek houden. Wij kunnen er van overtuigd raken dat we onze zaakjes prima op orde hebben. Niet zoals die andere mensen die niet geven om god of gebod. Het is een bijzondere valstrik in het geestelijk leven dat als je werkelijk slagen maakt, bent opgehouden met kwaad doen en regelmatig goede dingen doet – dat je dan denkt dat je er bent.

Integendeel ben je dan ver van de waarheid, zelfs nog verder dan de tollenaar. Die waarschijnlijk minder goede dingen doet.
We weten het natuurlijk niet zeker, want hij heeft het er niet over. Maar hij weet het wel. En God weet het ook. En hij vraagt God om hem genade te verlenen. Hij weet heel goed van die andere wet, en hoe vaak hij ondanks zijn goede bedoelingen de verkeerde weg ingeslagen is.

Hij weet het, God weet het. De Farizeeër weet het niet, want het interesseert hem niet. Maar dit verhaal gaat niet over hem. Hij moet nog veel leren in dit leven.

Maar de Tollenaar, hoe krom het hout ook is waaruit hij gemaakt is, weet het wel. Hij heeft die grote ontdekking gemaakt en is hard op weg naar een leven met God. Een leven waar de Farizeeërs hem graag van zouden uitsluiten.

We mogen dus met drie conclusies afsluiten:

Ten eerste: Hoe goed je ook denkt dat je bent, je bent nooit goed genoeg om neer te kijken op iemand anders

Ten tweede: Hoe slecht je ook denkt dat je bent, je bent nooit zo slecht dat je geen stap naar God kan zeggen – of dat God zich voor je wil afsluiten.

Ten derde:  God verwerpt niemand die hem wil vinden. Zolang je hart niet vol is van jezelf is er plaats voor Hem en kun je Hem jou laten vinden. En dat is de grote waarheid waar we mee moeten leven. God kan en wil in ieders hart wonen, maar kan dat enkel doen als ons hart niet vol is van zichzelf.

De enige grendel die God buiten kan houden is de grendel die wij zelf toeschuiven in ons hart als wij ons afkeren van God en de naaste.

De Heer staat voor de deur en hij klopt.

Laat ons open doen.

Amen.





Wednesday, 16 October 2019

Breek Door de Deuren



In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen,
dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.
Hij zei:
“Er was eens in een zekere stad een rechter,
die zich om God noch gebod bekommerde.
Er was ook een weduwe in de stad,
die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek:
Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.
Een tijdlang wilde die rechter niet,
maar daarna zei hij bij zichzelf:
Al bekommer ik mij om God noch gebod,
toch zal ik die weduwe recht verschaffen
om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.”
En de Heer sprak:
“Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt!
Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen,
die dag en nacht tot Hem roepen,
of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?
Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.
Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst
het geloof op aarde vinden?”

Broeders en zusters

We hebben het verhaal gelezen van de Weduwe en de Onrechtvaardige Rechter

Een verhaal dat niet zover van ons afstaat. Sommige dingen blijven door de eeuwen heen toch aardig hetzelfde.

De afgelopen week zijn er veel demonstraties geweest in Nederland – van mensen van allerlei snit – links en rechts die onrecht voelden en aandrongen dat er wat gaat gebeuren. Er rijden trekkers over de snelweg en er worden Amsterdamse bruggen geblokkeerd en er wordt gestaakt voor het klimaat. 

Alles om maar de aandacht te trekken van de – zo voelen ze het – onrechtvaardige overheid die hen recht moet verschaffen of iets moet doen.
En soms, heel soms, als je adem lang genoeg is, dan gebeurt er wat.

Ik probeer het me ook zo een beetje voor te stellen. De arme weduwe – ik stel me haar voor op een geleende trekker – die met een bord met – in grote letters - VERSCHAF MIJ RECHT erop. En dat ze dan rondjes rijdt om het kantoor van de onrechtvaardige rechter, net zo lang dat hij denkt. “Laat ik haar maar zin geven, anders rijdt ze mijn deuren er nog uit”.

In onze vertaling staat namelijk wel “anders blijft ze maar aandringen”, maar het oorspronkelijke Grieks is wat directer, en wordt misschien beter vertaald met “straks krijg ik nog een mep van haar”.

Maar hoe het ook zou zijn, de weduwe is geen katje om zonder handschoenen beet te pakken.  Ze is niet afgezonderd, ze is niet wereldvreemd – integendeel ze staat midden in het leven en is luidkeels aanwezig!  Ze is assertief en voor de duvel niet bang. Een sterke vrouw.
En de Heer haalt haar als voorbeeld aan voor ons geestelijk leven. Ons gebedsleven.  

Daar kunnen we een aantal lessen uit trekken.  Ik noem er drie

Hier en nu is het te doen

Gods deur blijft niet dicht

Het gebed draagt vrucht

Allereerst: hier en nu is het te doen.

Ik vind het voorbeeld van de opstandige weduwe een bijzonder voorbeeld voor het geestelijk leven.  Bij een begrip als “geestelijk leven” denken we namelijk vaak aan iets heel vredigs, iets met meditatie. Of retraites in het klooster waar je even helemaal tot je zelf kan komen. Even los van alle zorgen en problemen van de wereld.

Maar dat is niet wat het is. En elke monnik of moniale uit een klooster kan je vertellen dat als je naar een klooster wil – langer dan een paar dagen - om definitief te ontsnappen aan de moeilijkheden van het leven – dat je daar niet op de goede plaats zal zitten.

Het geestelijk leven vindt integendeel plaats op die plek waar je met je kaplaarzen in de blubber staat.  Het is niet ergens ver weg, in een bos, op een rots in de woestijn of ergens in de bergen. Het is hier en nu. Je kan dus niet denken – ik heb het te druk, er gebeurt te veel om me heen. Ik kan mij niet vrijmaken om uren te bidden – dus ik doe maar niks.

Niks is geen optie.  Het is niet alleen een mogelijkheid om aan God te vragen wat we nodig hebben, voor wat we zien dat anderen nodig hebben. 
Het moet een gewoonte zijn om te bidden, en elke gewoonte begint met een klein stapje. Je bidt zoals je kan, en je bidt niet zoals het niet kan.

God deur blijft niet dicht.

Maar hoe dan, wat vermogen onze kleine gebedjes die we kunnen zeggen? Leggen die het niet af tegen al het kabaal van de wereld? Worden die niet weggedrukt, verdwijnen die niet in het niets?

Hoe krijgen onze woorden kracht? We hebben niet allemaal een trekker in de schuur staan waarmee we onze woorden kracht kunnen bijzetten. God zelf staat borg voor de kracht van ons gebed. Wijzelf vinden het misschien niet indrukwekkend wat er gebeurt, maar wat er gebeurt is zeker indrukwekkend.

Thérèse van Lisieux, de grote Franse heilige uit de negentiende eeuw sprak er eens over dat mensen vroeger altijd trap moesten lopen, maar dat er nu liften waren die je moeiteloos mee naar boven namen.  We kunnen zelf wel ploeteren, maar God heeft voor ons een lift gereedgemaakt, of een trekker zo je wil, die onze woorden, onze hoop, onze moeilijkheden brengt waar die moeten zijn.  Bij God. Gods deuren blijven nooit gesloten. Als we ze willen openbreken dan kan dat. Dat is wat er op de deuren van het Koninkrijk staat: “breek mij open!”

Het doet denken aan woorden uit  het Mattheusevangelie: “Van de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Rijk der hemelen zich met geweld baan en geweldenaars maken het buit. (Mt 11:12). Iedereen die een greep wil doen naar het Koninkrijk van God kan het buitmaken.

Het gebed draagt vrucht

Wat komt er dan door die deuren heen als we die openmaken?  De vruchten van het gebed, geloof, genade. Dat een gebed verhoord wordt wil niet altijd zeggen dat je krijgt wat je wil – zo werkt het niet. Maar we kunnen wel krijgen wat we nodig hebben. Nieuwe inzichten krijgen – ontdekken dat ook als het leven tegenzit we een beroep kunnen doen op mensen om ons heen. Soms betekent het ook leren leven met moeilijkheden waar we graag van verlost waren geweest (2 Kor. 12:7)

Een gebed is nu immers geen toverspreuk, en Gods geest is geen geest uit een fles die al onze kinderlijke wensen komt vervullen.  We bidden temidden van de moeilijkheden van ons leven, niet om altijd maar van die moeilijkheden bevrijd te worden – maar om kracht om ze te kunnen dragen. Om te kunnen beseffen dat het leven niet altijd om onze wensen draait, maar dat we ook in zwakte en kwetsbaarheid Gods aanwezigheid in ons leven kunnen voelen, tegenwoordig kunnen stellen.

Samen dan met God, en met alle andere mensen om ons heen mogen wij dan weer op onze beurt doen wat we kunnen om het Koninkrijk weer een stukje dichterbij te brengen in ons dagelijks leven.

Elke dag opnieuw.

Amen.




Saturday, 12 October 2019

Vrij Gegeven


Achtentwintigste Zondag in Gewone Tijd, Jaar C

Op zijn reis naar Jeruzalem
trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet
zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels:
“Jezus, Meester, ontferm U over ons!”
Hij zag hen en sprak:
“Gaat u laten zien aan de priesters.”
En onderweg werden zij gereinigd.
Eén van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was,
en hij verheerlijkte God met luide stem.
Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer,
en deze man was een Samaritaan.
Hierop vroeg Jezus:
“Zijn niet alle tien gereinigd?
Waar zijn dan de negen anderen?
Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen
dan alleen deze vreemdeling?”
En Hij sprak tot hem:
“Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.”

Broeders en zusters

Stelt u zich eens voor dat u een zeer kostbaar geschenk krijgt van iemand, een geschenk dat niet alleen heel kostbaar is, maar ook nog eens precies wat u nodig had. Bijvoorbeeld dat u op het punt staat om uw woning kwijt te raken en iemand zou een huis voor u kopen. Dat zou een onvoorstelbare gunst zijn. Zelfs mensen die bijzonder rijk zijn, hebben niet de gewoonte om huizen weg te geven aan mensen die ze nodig hebben!

Als we zo`n geschenk zouden krijgen zouden we ons dankbaar voelen. Althans, dat hoop ik toch. We zouden toch minstens de gulle gever een ereplaats geven op onze house-warming!  Hopelijk blijven we dan toch ook na die tijd gevoelens van dankbaarheid houden jegens onze weldoener.
Als we geen gevoelens van dankbaarheid zouden voelen zouden we ons toch een beetje zorgen moeten maken. We moeten ons dan afvragen of er misschien iets niet klopt. En als er met het geschenk niets mis is, dan ligt het euvel misschien bij ons.

Het Evangelieverhaal van deze zondag gaat over dankbaarheid, of het ontbreken daarvan.  We komen Jezus en zijn leerlingen tegen terwijl ze op weg zijn naar Jeruzalem. Ze lopen door het grensgebied tussen Samaria en Galilea. Grensgebieden zijn vaak de plekken waar je mensen tegenkomt die nergens bij horen

In dit geval een samengeraapt tiental van – zo lijden we af uit de context - negen Joodse en één Samaritaanse leproos. Leprozen lijdden aan een ernstige en besmettelijke ziekte die maakte dat ze uitgedreven werden naar de uiterste randen van de samenleving. Ze mochten nergens meer bijhoren. Leprosie was niet alleen maar een akelige ziekte, het was ook een sociaal en religieus doodvonnis. Je was afgesneden van je medemens en afgesneden van God – want je kon ook niet met andere mensen in de synagoge of de Tempel samen bidden.

Het enige voordeel lijkt te zijn dat mensen door het lijden wel even bij elkaar worden gebracht. De Joden en Samaritanen, die normaal altijd kibbelen met elkaar vergeten nu hun verschillen even.  Als ze Jezus voorbij zien komen roepen ze Hem aan. Ze moeten gehoord hebben, ook in hun isolement, dat Jezus wonderen doet, dat Hij in naam van God mensen geneest van hun ziekten om ze zo hun plaats in het leven terug te geven. Genezing in de Bijbel moet je nooit alleen maar medisch begrijpen, als een verlossing van pijn of ongemak. De bijbetekenis is ook dat je weer mee kan doen met het Volk van God waar je bij hoort.

Als Jezus ze naar de priesters stuurt – de mensen die volgens de Joodse Wet – de genezing vast moeten stellen raken ze onderweg genezen. Maar maar één van de tien komt terug naar Jezus. Van de andere negen ontbreekt elk spoor. Degene die terugkomt is een Samaritaan. Een buitenstaander, zelfs een vijand van het Joodse volk als je veel Joden mag geloven!
Terwijl de Joden, degenen die het geloof van Jezus delen, schitteren door afwezigheid. 

Ze hebben misschien het gevoel dat ze een lot uit de loterij getrokken hebben. Een winnend lot! Maar als je de Staatsloterij wint hoef je geen dankbaarheid te voelen naar de Staatsloterij, nee. Maar Jezus is geen lot uit de Loterij. Hij is geen onpersoonlijke kracht, wat Hij aan ons wil geven is geen willekeur of toeval.

Wat Hij geeft is gewild, het is persoonlijk, het vraagt om antwoord

Het is gewild.
Jezus wil ons de dingen geven die wij nodig hebben. Als we niet uitkijken raken ook wij onze plaatsen in de gemeenschap kwijt. Door de verkeerde dingen die wij doen, door de zonde. Onze ziel kan ziek worden, wegkwijnen. Jezus wil ook ons genezen, onze plaats in het Volk van God teruggeven. Hij is geen abstract principe of anonieme kracht. Hij is geen loterij die haar gaven willekeurig op het éne of het andere lot laat vallen.

Dat betekent ook dat elke gave van God, elke gave van Christus een persoonlijke gave is. Hij kent ons, Hij weet wat we nodig hebben, waar de grond van ons bestaan ligt. Hij kent onze pijn, hij weet waar onze wonden zijn. Ookal zijn ze niet zichtbaar aan de buitenkant, al houden we die pijn diep verstopt. Hij wil die pijn, dat lijden van ons wegnemen. Hij werkt daaraan.

Zijn gave en inzet vragen om antwoord. Om dankbaarheid, om geloof – om een diepere relatie met hem.

Want welbeschouwd is er niks wat wij niet hebben ontvangen. We hebben ongetwijfeld allemaal hard gewerkt voor alle zaken die we hebben. Maar zonder gaven van anderen, zonder gaven van God, waren we niet ver gekomen. Genoeg grond voor dankbaarheid dus.

Laten we dus blijven openstaan voor alle goede dingen die God ons geeft, voor zijn inzet in ons leven. En laten we elke keer als we zijn hand in ons leven ontdekken die gevoelens van dankbaarheid en openheid een ruime plaats geven.

Dan worden we stap voor stap weer ingeleid in onze plaats, maken we onze roeping waar, als lid van het Volk van God. Amen.


Saturday, 5 October 2019

Preek voor de Kerkwijding van de Laurentiuskerk in Alkmaar


Broeders en zusters, 

Als je leeft in tijden van verandering – je begint bijvoorbeeld aan een nieuwe baan of je gaat verhuizen – dan kom je er vaak achter hoe belangrijk het is om op een vaste plek te leven en vaste bezigheden te hebben.
Ieder mens heeft een plek nodig die je een “thuis” kan noemen. Mensen zijn er niet op gebouwd om elk jaar of elke twee jaar ergens anders naar toe gestuurd te worden. Net zo min als dat ze elke paar jaar van familie kunnen wisselen.

We hebben stabiliteit nodig in ons leven. De dingen moeten een vaste plek hebben. Anders wordt het een rommeltje in ons leven. Ik weet er alles van, want ik ben zelf afgelopen week verhuisd. Ik ben nu nèt op het punt dat ik niet meer elke ochtend op zoek moet naar mijn bril, of alweer op jacht naar de koffiefilters omdat mijn lichaam nu wel in Alkmaar is, maar mijn hoofd – zeker om half zeven ’s ochtends – nog een beetje in Heemstede woont.

Zonder vaste plekken in ons leven dreigt ons leven vormeloos te worden. Onze levens krijgen hun vorm pas door de vaste plekken in ons leven. Ons huis, de stad waarin we wonen, de kerk waar we bij horen. We hebben verantwoordelijkheden tegenover die plekken. We mogen voor ze zorgen, maar ze zijn nooit helemaal van ons. 

Onze huizen, steden en kerken kunnen en zullen ons overleven – en weer een huis worden voor een volgende generatie, zodat ook die weer hun leven op deze plaatsen vorm kunnen geven.  

Hoe bijzonder dan dat we op dit weekend zowel het feest van de kerkwijding vieren, als dat we dinsdag uitzien naar Alkmaars Ontzet: het grote feest van de stad waarin we mogen vieren dat we hier thuis mogen zijn.

Ook God wil in ons leven op een vaste plek zijn. De oude Israëlieten, het eerstgeroepen volk van God was een volk onderweg – zonder vaste woon- of verblijfplaats trokken ze door de woestijn. Maar ze hadden wel een belofte en een doel. Het Heilig Land. Toen ze dat land in bezit hadden genomen werd het hun thuis, en op de plaatsen waar ze diepe Gods-ervaringen hadden gehad richtten ze heiligdommen op.  Langzamerhand besefte men dat de ene God ook een eigen huis verdiende, en geen losse plaatsen hier en daar. De Tempel in Jeruzalem.  Een vaste plaats die als het ware de as kan worden waarom de wereld draait.

Maar ook de Tempel was niet het laatste woord, want God is de God van iedereen, en Hij kan niet enkel maar op één plek bijzonder aanwezig zijn. God kan maar even wonen in een Tempel, we zien in de Godmens Jezus Christus dat Hij wil thuiskomen in iedereen. Dat is de finale stap.
We lezen hierover in het Evangelie. God laat zich zien in Jezus Christus, en in Jezus Christus zegt hij tegen mensen die nauwelijks de Tempel hadden ingemogen – mensen zoals Zacheus – bij jou moet ik verblijven. Bij jou moet ik thuis zijn.

Zoals ieder mens recht heeft op een huis, zo wil ook God bij iedereen kind-aan-huis zijn.  Hij wil bij iedereen zijn, maar niet op zo`n manier dat iedereen dan maar ieder-voor-zich blijft leven. God roept mensen altijd samen.

Daarom hebben we ook een kerk, waar we op bijzondere dagen en op zondag bij elkaar komen. Om Gods aanwezigheid te blijven voelen, om elkaar te ontmoeten, om als gemeenschap van de Heer samen te komen rond het sacrament, waarin wij de Heer zelf mogen ontmoeten.

Net als ons huis is ons kerkgebouw een unieke plek met een eigen verhaal, een eigen geschiedenis. Er is een officiële geschiedenis – van architecten en inwijdingen, het verhaal van wie het orgel heeft gebouwd en wie de glas-in-lood-ramen heeft ontworpen, en welke priesters hier allemaal gestaan hebben. Dat is allemaal heel belangrijk.

Maar zeker even belangrijk is het verhaal daaronder. Van de mensen die hier gedoopt zijn, getrouwd en uitgevaren. Mensen die hier hun geestelijk huis hadden. De mensen die hier door de kerk hun katholieke geloof vorm hebben gegeven, en dat nog steeds doen.

En als we daaraan denken, ons huis in de wereld en ons kerkelijke huis in dankbaarheid waarderen, mogen we ook bijzondere aandacht hebben voor allen voor wie dat niet zo vanzelfsprekend is. Wiens leven – dat vraagt om worteling en stabiliteit – dat niet zo makkelijk vindt, of misschien wel kwijtgeraakt is.

In ons dagelijks leven moeten we denken aan mensen die geen geschikte woning kunnen vinden, of die nergens lang kunnen blijven.

Mensen die door omstandigheden afscheid moeten nemen van huis en haard en in een vreemd land een nieuw bestaan moeten opbouwen.

Mensen die dakloos zijn.

Maar we willen vandaag ook denken aan mensen wiens kerkelijke thuis onder druk is komen te staan.

Bijvoorbeeld door kerksluiting, waar we ook in onze parochie niet van verschoond zijn gebleven. Dat we hier ook een plek mogen zijn waar de gelovigen van de Jozefkerk zich thuis mogen voelen.

Maar we denken ook aan mensen die zich niet meer thuisvoelen in de kerk omdat ze vervelende dingen hebben meegemaakt, mensen die lijden aan de kerk. 

En tenslotte willen we ook denken aan alle mensen die op een afstand staan van de kerk en die als het ware als Zacheus in de boom van een afstandje naar Jezus en de mensen om hen heen kijken. Naar ons kijken, en zich afvragen of God misschien ook in hun leven thuishoort.

Wij kennen het antwoord, het woord van de Heer, ja – ik ook moet ook bij jou zijn, ook in jouw huis verblijven.

Laat ons dan niet in de weg lopen, wanneer de Heer op iemand afstapt.

Amen.
  

Bid en Werk

In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer:
“Geef ons meer geloof.”
De Heer antwoordde:
“Als ge een geloof had als een mosterdzaadje,
zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee,
en hij zou u gehoorzamen.
Wie van u zal tot de knecht,
die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder
bij diens thuiskomst van het land zeggen:
Kom meteen aan tafel en tast toe?
Zal hij niet eerder zeggen:
Maak mijn maaltijd klaar;
omgord je en bedien mij, terwijl ik eet en drink;
daarna kun je zelf eten en drinken?
Moet hij die knecht soms dankbaar zijn,
omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen?
Zo is het ook met u:
wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd,
zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten;
wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.”



Broeders en zusters

Als je een nieuwe baan krijgt dan is het heel vanzelfsprekend om te vragen: waar doe ik dit voor? Ga ik er wel genoeg op vooruit? Is dit een promotie die ik maak, of word ik misschien juist op een doodlopend spoor gezet? Wat wordt mijn salaris en wat zijn mijn secundaire arbeidsvoorwaarden? Krijg ik wel een mooie nieuwe titel?  Wat komt er op mijn visitekaartje te staan?

De leerlingen van Jezus waren daar ook erg in geïnteresseerd. In hun – we zullen het maar een “kerkelijke carrière” noemen. Ze kibbelen vaak onderling over wie er voorop mag lopen en wie het belangrijkst is. Dat Jezus ze een heel andere les probeert te leren gaat een beetje langs hen heen.
Soms duurt het gewoon erg lang voordat je de juiste les leert, dat de meest vanzelfsprekende vragen van het leven soms helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn.

Jezus probeert ze daar te brengen, op die plek waar zijn boodschap tot hen mag doordringen. Hij gebruikt dan woorden, teksten en voorbeelden die best een beetje schrijnen – die een beetje pijn doen aan je oren.
We treffen Jezus en de leerlingen nét nadat Jezus zijn leerlingen uitgelegd heeft dat ze geroepen zijn om mensen altijd te vergeven als ze spijt hebben van wat ze gedaan hebben, wel zeven keer zeven keer zegt Jezus. Dat is Bijbeltaal voor “altijd”.

De leerlingen zijn daar een beetje confuus van. Dát is wanneer ze vragen: “Heer, geef ons meer geloof”. “Als we maar genoeg geloven, genoeg overtuigd zijn van dat we dat kúnnen, dan kúnnen we dat misschien” zie je ze denken.  “En Jezus moet ons die overtuiging maar geven”

Maar dan spreekt Jezus even geen bemoedigend woord. Met zijn vergelijking met het mosterdzaadje zegt hij eigenlijk: dát kan wel wezen, maar dát niveau van overtuiging, zo`n diepe overtuiging – die hebben jullie helemaal niet.  Het verhaal van het mosterdzaadje is geen leuk romantisch verhaal over iets kleins en kwetsbaars dat een mooie grote boom wordt waarin allemaal vogels in kunnen schuilen en die veel schaduw geeft. 

Eigenlijk zegt Jezus: als je écht geloof had zou je de wereld in vuur en vlam kunnen zetten, en kijk nu eens naar jullie, jullie zijn al benauwd om een ander te vergeven. Auw. Jezus is een beetje onaardig voor de leerlingen. Dat hebben ze soms nodig, zullen we maar zeggen. Het christendom is niet altijd een geloof van “een warm gevoel van binnen”. Of wachten tot iemand anders ons als het ware een injectiespuit met inspiratie geeft zodat wij aan de slag kunnen.  

Dat is niet de weg die we moeten gaan. Jezus wijst in het evangelie een andere weg.  Dat je gewoon moet doen wat je móet doen, en niet moet wachten op grote golven inspiratie van boven. Gewoon de schouders eronder.

Hoe dit dan moet is best een lastige vraag. Het is niet zo gek bedacht van de leerlingen. Hoe kun je nou goede dingen doen zonder dat je er helemaal klaar voor bent?  

In het begin van de week had ik het Evangelie gelezen en dan ga ik graag wat wandelen om op ideeën te komen voor de preek van zondag. Toen ik begin deze week hier in de buurt wandelde, kwam ik langs een boerderij waar de woorden Ora et Labora opstonden. Bid en Werk. Woorden die oorspronkelijk uit de kloostertraditie komen.

De oorspronkelijke uitspraak, waarvan “Bid en Werk” de samenvatting is, is “Bid en Werk, dan is God zonder uitstel bij je”.

Ik denk dat die spreuk ons drie aanknopingspunten geeft voor het leven:
Allereerst: Bid

De Leerlingen hadden wel een beetje gelijk. Het werk van alledag kan niet alleen maar uit jezelf komen. Als je geen contact zoekt met God dan wordt al je harde werk uiteindelijk een soort steriele bezigheid – dan wordt het een bezigheid die op zichzelf gericht raakt. Dan raken mensen in zichzelf opgesloten, en denken bijvoorbeeld alleen nog maar aan hun carrière. Het gebed leert ons elke dag opnieuw dat we alles wat we doen mogen opdragen aan Hem die ons op weg wil helpen en ons naar Hem toeroept.

Ten tweede:  Werk

Er is geen ontsnappen aan. Het hele leven bestaat uit hard werken. Wie op zoek is naar een rustig leventje komt meestal bedrogen uit. Zeker als je leerling van Jezus wilt zijn. Je gaat altijd te maken krijgen met moeilijkheden, met tegenslagen en met zaken die niet liepen zoals je gepland had. Dat is allemaal niet erg. Elke dag weer mogen we de schouders er onder zetten en zien hoe we het beste kunnen maken van onze situatie. Werk mogen we hier niet alleen zien als bezigheid in de wereld, maar ook het werk dat behoort bij ons christen-zijn. Op zoek gaan naar wie het moeilijk heeft, kwaad met goed vergelden, elkaar ondersteunen en onderrichten. Verantwoordelijkheid nemen voor de gemeenschap. Het is niet altijd een dankbare bezigheid, maar het moet allemaal gebeuren.

Ten derde: God is erbij

God steunt ons in wat we doen, daar mogen we zeker in geloven. Maar hij doet dat op vele manieren, en we mogen niet verwachten dat we de hele daag geloof, hoop en liefde in literverpakkingen toegediend krijgen. God de mogelijkheid geven om ons te kunnen helpen is hard werken. Daar gaat gebed aan vooraf, en inzet. En de wegen van God zijn niet altijd inzichtelijk voor ons. Toch mogen we uit dat geloof leven, en daar steun in vinden als we het moeilijk hebben.

Als we proberen onze plicht te doen, dan staan wij nooit alleen. We vinden mensen om ons heen die ons steunen, en God zelf die ons helpt.
Dan hoeven we ons niet druk te maken of we wel genoeg waardering krijgen, of wat er op onze rekening of ons visitekaartje staat. 

Want wij zijn in Zijn Handen.

Amen.   

Saturday, 14 September 2019

Verloren en weer teruggekomen


In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. 
De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen.” Hij hield hun deze gelijkenis voor: “Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één verliest, laat hij dan niet de negen-en-negentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het vindt, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: Deelt in mijn vreugde, want mijn schaap, dat verloren was geraakt, heb ik gevonden. Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negen-en-negentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. 
Of welke vrouw, die tien zilverstukken bezit en er één verliest, steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt? En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: Deelt in mijn vreugde, want het zilverstuk, dat ik had verloren, heb ik gevonden. Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.” 

[Jezus] sprak: “Een man had twee zonen. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld instuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen, die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechten: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is teruggekomen, die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles van mij is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden.”

Broeders en zusters in Christus

Misschien heeft u het wel eens meegemaakt dat u een vriend of vriendin had, met wie u veel leuke dingen samen heeft gedaan, en waarvan u dacht dat u elkaar heel nabij was. Maar dat dan toch blijkt dat die vriend of vriendin in zijn of haar hart toch op grotere afstand stond. Misschien is er wat gebeurd, of heb je elkaar te lang niet gezien. Of maak je verschillende levenskeuzes die je van elkaar niet goed kan accepteren. En op een moment merk je dat de nabijheid die je dacht te voelen er niet meer is. Er is alleen nog maar een afstand. Verwijdering. Een gat.

Mensen die zoiets overkomen is gebruiken wel eens woorden en uitdrukkingen als “het is alsof er een masker afgevallen is”. Alsof de realiteit van de afstand werd vermomd door woorden van nabijheid. Dat is verdrietig.

Als u zoiets heeft meegemaakt heeft u daar vast pijn van gehad. Als we hopen op nabijheid en we vinden juist afstand en verwijdering. Dan doet dat pijn. We kunnen ons dan tot in het diepst van onze persoon afgewezen voelen. Alsof we het niet waard zijn.

Dan voelen we zelf ook een diepe verwijdering in ons hart jegens de andere persoon, de voormalige vriend. Soms komt het later nog een keer goed. Maar soms ook helemaal niet. De verwijdering verhardt zich dan.
Zo`n verharding kan voorkomen tussen mensen, maar ook tussen groepen. In het groot en in het klein. Ik denk dat we allemaal wel voorbeelden kunnen noemen van verwijdering.

Het verhaal van de verloren zoon is zo`n verhaal over verwijdering en nabijheid. Maar het leert ons een les, over vergeving – ja – maar vooral over liefde. De kwetsbaarheid ervan, maar ook over hoe de liefde altijd sterker is dan wat mensen er van bakken.

Het verhaal begint met de jongste zoon die op een dag zijn erfdeel opeist en naar een ver land vertrekt.

Voor ons zijn de symbolen en bijbetekenissen minder zichtbaar geworden. Maar de toehoorders uit de tijd van Jezus zouden het verstaan hebben. Je erfdeel opeisen terwijl je vader nog leeft, vertrekken naar een ver land. Dat zijn allemaal tekenen dat je je banden met je familie helemaal opzegt. Zó radicaal opzegt dat niemand nog maar de minste verplichting heeft om je terug te nemen.

Jezus kleedt het verhaal zo in dat de toehoorder elk brokje sympathie voor de jongste zoon verliest.

We zeggen wel eens, als we vinden dat we niet teveel medelijden met iemand moeten hebben: hij heeft er zelf naar gemaakt.

Nou, de jongste zoon heeft het er wel naar gemaakt.

Om te beginnen is hij de jongste zoon, hij is degene in de familie die zijn plaats moet kennen. In plaats daarvan blaast hij de familiegemeenschap op door zich er van af te scheiden.

Hij eist zijn erfdeel op. Met andere woorden. Hij zegt tegen zijn vader: voor mij ben je dood.  Hij scheidt zich af van zijn familie.

Hij gaat naar een ver land. Voor een trouwe jood betekent dit maar één ding: hij gaat naar een plaats waar God niet te vinden is. Hij scheidt zich af van zijn familie én van zijn volk.

Dan verbrast hij ook nog zijn geld, en niet eens aan iets wat nog waardig zou kunnen zijn, maar ook nog eens aan “een losbandig leven”, hij scheidt zich af van zijn familie, zijn volk en van de gemeenschap van alle fatsoenlijke mensen.

En daarna escaleert het nog verder. Als hij alles kwijt is en tussen de varkens beland is (je hoort de luisteraars van Jezus al bijna “net goed!” roepen) keert hij platzak terug. Hij heeft wel spijt, maar je proeft toch ook nog ándere dan edele motieven. 

Hij hoopt toch ook nog op een baantje als dagloner. Als hij het echt niet meer weet gooit hij zich op de genade van zijn vader. Zonder al te veel verwachtingen, maar dan heb je tenminste iets te eten.  Één ding echter zullen alle luisteraars van Jezus het roerend mee eens geweest zijn: de woorden van de jongste zoon – ik ben het niet meer waard uw zoon te heten. Hier knikt iedereen instemmend!

Hij is het niet waard! Daar is iedereen het over eens.

Dan gebeurt er iets heel anders, de jongste zoon krijgt niet eens de kans om zijn zin af te maken en te beginnen over zijn idee over daglonerschap voor minimumloon. Hij wordt gelijk weer als zoon aangenomen en volledig in zijn rol hersteld. Er is geen ondervraging, geen schadeclaim, geen langdurig onderzoek naar hoeveel slechte vrouwen er wel niet in zijn leven zijn geweest, het wordt weggeveegd.

De zoon was tussen alle dansfeesten op Ibiza en ritjes in een privéjet de Vader wel vergeten en was op een schier eindeloze afstand van de Vader komen te staan. Maar de Vader was altijd dichtbij. De Vader zélf is de zoon geen moment vergeten. Hij heeft hem laten gaan – zonder protest, zonder beschuldigingen, zonder zijn geboortebewijs voor zijn ogen te verscheuren. Maar ondanks dat Hij hem nu niet ziet staat hij Hem altijd voor ogen. Hij wacht op hem. Hij rent naar hem toe wanneer Hij hem ziet en overstelpt hem met gaven.

Dan openbaart zich de oudste zoon, als iemand die net zo ver weg geraakt is. Iemand die ook leeft uit de verwijdering. Hij is niet naar een ander land gereist om het geld van zijn vader op te maken. Integendeel. Hij is altijd trouw aan de zijde van de vader gebleven. Lichamelijk dan toch.
Zijn hart is heel ver weg, nog verder dan het verre land waar de jongste zoon verzeild is geraakt.

Hij zit vol verwijten. “Ik doe hier alles en ik krijg nooit wat”, ontploft de oudste zoon. En nu is die lapzwans ook nog terug!!

De jongste zoon is niet echt een rolmodel, maar het is de oudste zoon die het hardst van zijn schild valt. 

De modelzoon, de trouwe broer. De aanpakker. Het is buitenkant. Achter de buitenkant van nabijheid, plichtgetrouwheid, schuilt een pijnlijke realiteit. Hij is verveemd van zijn broer en vervreemd van zijn vader. Er gaapt een diepe en wijde kloof tussen de oudste zoon en zijn familie.

Hij ervaart zijn vader als tiran, een man vol willekeur. Iemand die strenge opdrachten geeft, en zijn gunst even willekeurig laat neervallen op de een of de ander, ongeacht wat ze gedaan hebben. Ongeacht hoe hard ze werken. Als een tiran. Dat is hoe de oudste zoon de vader ervaart.

En onder zijn verwijten loert het ressentiment,  je proeft het. De afgunst naar de jongere zoon toe, degene die het leven ten volle opgezogen heeft. De oudste zoon zit vol verwijdering . Hij is  de Vader niet nabij, en daarmee dus ook zijn jongere broer niet.

Het is de vader die woorden van nabijheid en woorden van liefde spreekt. “Wat van mij is, is ook van jou”, en omdat hij leeft uit liefde en barmhartigheid moet het nu feest zijn. De vader is niet gekwetst of boos over de diepe verwijdering in het hart van de oudste zoon, net zo min als hij de jongste veroordeeld heeft.  

De vader heeft maar één liefde in zijn hart. Die liefde is onverdeeld. De vader houdt van losbollen en fanatici, van lauwwarme mensen van prutsers en klunzen. Van mensen die fouten maken en mensen die alles goed doen.
Onze liefde is kwetsbaar, onze liefde kan stuk. Vriendschappen eindigen soms – door moedwil of door misverstand – en relaties kunnen stuk. De liefde en genegenheid die mensen voor elkaar voelden is niet in steen gebeiteld. Het is een levend iets, het kan verdorren, of zelfs met wortel en tak uitgerukt worden. Maar de liefde van de vader houdt nooit op. Die kan niet uitgaan of verdorren.

Dus zelfs als de oudste zoon zou weglopen, woedend over zoveel onrecht, en naar een ver land gaat waar hij zijn leven zelf in zal richten, heel precies  naar de normen die hij belangrijk vindt. Dan zal de vader op hem wachten.
En als al zijn harde werk en al zijn plannen, en protocollen over hoe alles altijd even eerlijk moeten verlopen krakend vastlopen. Dan zal de vader op hem wachten.

En als hij weer berooid terugkomt, uit dat vreemde land. Met in zijn versleten aktentas de verfromfraaide blauwdrukken van zijn ideale leven. Dan zal de vader op hem wachten.

En als ook wij terugkeren uit onze ballingschap, onze wereld, die we zo hebben opgevuld met hoop en angst, ambities en mislukkingen, met succesjes en nederlagen. Dan zal de vader op ons wachten.

Je krijgt sandalen een ring, en een nieuw gewaad. En er zal feest en muziek zijn. We waren dood en zijn weer levend geworden,  verloren en weer teruggevonden. 

Gevonden door die éne liefde.

Van de vader.

Amen.




Sunday, 18 August 2019

Brandstichters van de Liefde


Preek 20e zondag door het jaar C – 17/18 augustus 2019

In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen:
“Vuur ben Ik op aarde komen brengen,
en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!
Ik moet een doopsel ondergaan,
en hoe beklemd voel Ik mij, totdat het volbracht is.
Meent gij dat Ik op aarde vrede ben komen brengen?
Neen, zeg Ik u, juist verdeeldheid.
Want van nu af zullen er vijf in één huis verdeeld zijn;
drie zullen er staan tegenover twee
en twee tegenover drie;
de vader tegenover de zoon en de zoon tegenover de vader;
de moeder tegenover de dochter
en de dochter tegenover de moeder,
de schoonmoeder tegenover de schoondochter
en de schoondochter tegenover de schoonmoeder.

In dit evangelie voor de zondag lezen we een korte toespraak van Jezus. Hij wijst vooruit naar de tijd dat Gods Geest over de hele wereld gaat waaien, maar legt ook uit dat zijn lijden en dood daar niet los van te zien is. Sterker nog, ook wij zullen te maken krijgen met de pijn van verdeeldheid. Deze toespraak van Jezus draait dus om drie begrippen: het vuur dat op de aarde moet neerdalen, de doop van het lijden en de dood die hij moet ondergaan, en de verdeeldheid waar de leerlingen – en u en mij – mee te maken zullen krijgen.

Jezus spreekt over het vuur met de woorden: "Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!"

Jezus spreekt hier niet over een vuur dat dood en verwoesting brengt, zoals het vuur dat de leerlingen over de Samaritanen wilden afroepen, maar het vuur van de Heilige Geest. De scheppende kracht die alles wat slecht in ons is verteert en ons deelgenoot maakt van de kracht van de liefde. Het is het vuur dat alle angst, al onze kleinheid als onze berekening in ons wegbrandt en ons zuivert. Het geeft ons de kracht om over onze grenzen heen te stijgen, te durven wat we eerst niet waagden.

Bezield door dit vuur kunnen we gemeenschap zijn, krijg je de kracht om naar elkaar om te zien ook al komt het even niet uit. Door dit vuur verandert de kerk van een soort lokaal religieclubje in het lichaam van Christus, een plaats waar bijzondere dingen kunnen gebeuren, waar we zelfs van wonderen kunnen spreken als we God in ons laten werken.

Dit zijn allemaal mooie dingen, maar ze komen niet voor niks. Dat vuur daalt niet neer als op commando, alsof er een toverspreuk wordt uitgesproken. Dat kunnen we heel oneerlijk vinden, maar het kan niet anders. Liefde komt ook niet voor niks. Als liefde zó uit de kraan of uit het stopcontact zou komen zouden we het niet zo op waarde kunnen schatten. Liefde moet blijken. Liefde bestaat alleen binnen de context van mensen die elkaar ontmoeten, en die moeite doen voor elkaar. Liefde zonder moeite is een lege wensdroom.

Zo komen we bij het tweede begrip, het doopsel .

Jezus koppelt het vuur dat over de Aarde, de hele aarde, over alle mensen, neer moet dalen aan zijn “Doop” die hij moet ondergaan. Het is een bijzonder woord dat hij hier gebruikt. Als Jezus spreekt over de doop wil hij zeggen: Hij moet het lijden ondergaan. Het is een weerspiegeling van de oude beelden uit Jesaja en de Psalmen. Hier gaat het niet over het vriendelijke lauwwarme water dat van de doopschelp af over het hoofdje van het kindje klatert, maar de onmetelijke duistere diepten van de zee, de “waterdiepten, de vloed die mij overspoelen”  zegt de Psalmist in Psalm 69. Het is een schreeuw om hulp als je in de put zit.

Het zijn de wateren van de dood waarvan God belooft dat Hij ons er uit zal redden. Uit de “rivieren, dat zij u niet zullen overspoelen” (Jesaja 43:2)
Maar je kan pas uit de duisternis worden getrokken als je er midden in zit! Er kan pas redding zijn als het water je aan de lippen staat. Er kan pas liefde zijn, als iemand laat zien dat Hij door de duisternis van de dood wil gaan voor jou en mij.

Als liefde moeite kost, is Jezus’ lijden de moeite waarmee hij Zijn liefde voor ons zichtbaar maakt.

Dan komen we bij het derde woord, de Verdeeldheid.

Het is een confronterend woord. Jezus confronteert de leerlingen niet alleen met zijn eigen lijden, de Passie die Hij moet ondergaan, maar ook met hun verlangen naar een makkelijk leventje. De leerlingen verlangen naar een machtige koning Jezus die al hun problemen gaat oplossen, de Romeinen wegjaagt en hen zal binnenleiden in de “messiaanse tijd” zoals de Joden die zich voorstellen: een soort Aards paradijs.

Het confronteert ons ook met het dat als wij uit liefde willen leven wij ook te maken zullen krijgen met  allerlei moeilijkheden. Zoals Jezus het lijden moet ondergaan hebben wij te maken met de dagelijkse pijn van verdeeldheid. 

Verdeeldheid is de meest voorkomende pijn binnen en buiten de kerkelijke gemeenschap.

Dat je het goede wil en je best er voor doet, maar dat je afgewezen wordt. 

Dat is verdeeldheid.

Dat niemand je kan of wil begrijpen. Dat is verdeeldheid.

Dat mensen leugens over je vertellen om je zwart te maken. Dat is verdeeldheid.  

Dat mensen die niet beter of slechter zijn dan een ander elkaar niet meer kunnen luchten of zien. En niemand weet goed waarom. Ooit is het begonnen, en nu zitten we er in vast. Vastgezogen in de modder. Dat is de verdeeldheid.

Verdeeldheid is een kruis dat de leerlingen – en wij - moeten dragen. Op hun manier – om ons te leren dat liefde nooit gratis is, dat je er elke dag weer moeite voor moet doen om de liefde – doodgewone liefde – handen en voeten te geven.

Als we verlangen naar een rustig leventje in de kerk waar nooit wat verandert of gebeurt en iedereen het altijd eens is met elkaar , dan zijn we als de leerlingen van Jezus – de leerlingen die het niet begrepen hebben. Dat is ook een plek waar de liefde niet kan wonen.

En toch zijn we geraakt door dat vuur, en we mogen het aanwakkeren, we mogen Brandstichters van de Liefde zijn, en fikkie stoken in het kreupelhout van de verdeeldheid en de onmin. We mogen – moeten - altijd doorgaan.

Dat zal elke dag weer een opdracht zijn. Een hoopvolle opdracht. Ik wil om te af te sluiten de een paar woorden van de Heilige moeder Teresa van Calcutta. Want het vuur van de liefde, is altijd sterker dan het razende water van de haat.

 Zij zegt:

Mensen zijn vaak onredelijk,
onlogisch en egoïstisch
vergeef ze toch maar.
Als je vriendelijk bent,
kunnen mensen je beschuldigen van egoïstische bijbedoelingen
Wees toch maar vriendelijk
Als je succesvol bent,
zul je soms valse vrienden krijgen, en echte vijanden
wees toch maar succesvol
Als je eerlijk en oprecht bent
zullen er mensen zijn die je bedriegen
blijf toch maar eerlijk
Wat je jaren heeft gekost om op te bouwen
kan iemand anders van de een op de andere dag vernietigen
blijf toch maar bouwen.
Als je sereniteit en geluk vindt
kunnen anderen jaloers zijn
Blijf toch maar gelukkig.
Het goede dat je vandaag doet
Zullen mensen morgen zijn vergeten
Blijf toch maar goed doen.
Geef de wereld het beste dat je hebt
en ook al zal het nooit genoeg zijn
Geef de wereld toch maar het beste dat je hebt.

Amen.