Saturday, 10 September 2022

Koningin en Kind van God

 

Een man had twee zonen.
Nu zei de jongste van hen tot zijn vader:
Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.
En hij verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna pakte de jongste alles bij elkaar
en vertrok naar een ver land.
Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had,
kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land
en hij begon gebrek te lijden.
Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land,
die hem het veld instuurde om varkens te hoeden.
En al had hij graag zijn buik willen vullen
met de schillen, die de varkens aten,
niemand gaf ze hem.
Toen kwam hij tot nadenken en zei:
Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed,
en ik verga hier van honger.
Ik ga weer naar mijn vader
en ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten,
maar neem mij aan als een van uw dagloners.
Hij ging dus op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem al in de verte aankomen
en hij werd door medelijden bewogen;
hij snelde op hem toe,
viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Maar de zoon zei tot hem:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten.
Doch de vader gelastte zijn knechten:
Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan,
steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan.
Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.
Ze begonnen dus feest te vieren.
Intussen was zijn oudste zoon op het land.
Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde,
hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechten
en vroeg wat dat te betekenen had.
Deze antwoordde:
Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten,
omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.
Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen.
Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong,
gaf hij zijn vader ten antwoord:
Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden,
toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven
om eens met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die zoon van u is teruggekomen,
die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen,
hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.
Toen antwoordde de vader:
Jongen, jij bent altijd bij me
en alles van mij is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn,
omdat die broer van je dood was en levend is geworden.

 

 Beste vrienden

 

Stelt u zich voor u bent een spannend verhaal aan het lezen, een Engelse detective. Of u bent naar een serie aan het kijken. 

U zit dan op het puntje van uw stoel. Want daar is dat verhaal voor gemaakt.

U komt er niet zomaar achter wie de rijke lord vermoord heeft, verschillende mensen hebben een motief, of een gelegenheid.

En écht goede verhalen zetten je dan ook nog op het verkeerde been.

Je dénkt dat de butler het gedaan heeft, want hij maakt met iedereen ruzie en had ook nog de sleutel van de wapenkast! Maar dan, in de laatste tien minuten, blijkt het toch heel iemand anders geweest te zijn. Iemand van wie je het niet verwachtte!

Veel spannende verhalen werken zo. De lezer of de kijker moet een beetje een dwaalweg op worden gelokt om er onderweg achter te komen dat de waarheid ergens anders ligt.

Want als iemand je zomaar de waarheid zou vertellen dan gaat het misschien langs je heen. Maar als je de waarheid zelf ontdekt, dan maakt het meer indruk.

Het verhaal uit het evangelie van deze zondag werkt op die manier. Dat prachtige verhaal van de Verloren Zoon, of de Barmhartige Vader, of het verhaal van de Oudste Zoon – je kan elke keer weer over een ander personage preken – is een verhaal vol met dwaalwegen en verkeerde benen.

In het begin wordt je helemaal voorbereid om te denken dat de jongste zoon een grote boef is. Hij overtreedt elk taboe. Hij loopt weg van zijn verantwoordelijkheid en zijn familie. Hij verbrast zijn vermogen in een ver land en verhuurt zich daarna als varkenshoeder. En als je denkt dat hij niet dieper kan zakken komt hij ook nog terug om een baantje bij elkaar te schooien.

Wat een slechterik! Houd hem weg bij de wapenkast!

Maar we worden op het verkeerde been gezet, want de waarheid van liefde en vergeving is groter dan ons beeld van mensen. 

Niemand is zó slecht dat hij of zij geen liefde kan ontvangen.

Maar dan struikelen we over de oudste zoon.

Die is zo goed, hardwerkend, plichtsgetrouw maar lijkt tegelijkertijd zo liefdeloos, afgunstig zelfs, jaloers op de onverdiende vergeving die zijn broertje ten deel valt.

En we gaan achterover zitten en denken misschien wel. Zie je wel: dát is de boef. Hij leek zo deugdzaam maar eigenlijk is het een gemene hork.

Maar dat is denk ik het tweede verkeerde been.

Want ook de Oudste Zoon leert ons ook een waardevolle les:

Niemand is zo goed, zo hardwerkend dat hij geen liefde of vergeving nódig heeft.

De zonen zijn elkaars tegenpolen, maar ook elkaars spiegelbeeld. Ze hebben elkaar nodig.

En dan houdt het verhaal op, halverwege. Het feest moet beginnen, de Oudste Zoon staat nog boos te kijken met zijn armen over elkaar, en dán is er opeens de aftiteling!

"Dat gaat zomaar niet!" , zeggen we boos.

Maar ook dat heeft een betekenis.

Er is een grote tegenstelling, een grote spanning in dit verhaal, en het wordt even niet voor ons opgelost.

Een grote tegenstelling: de vergeven losbol aan de ene kant, en de vreugdeloze plicht aan de andere kant. Hoe kunnen die boven elkaar uitstijgen?

Want de jongste zoon is misschien nog steeds een losbol, en de oudste zoon komt ook niet tot zijn recht. Hoe brengen we plicht en genade bij elkaar?  

We lezen geen oplossing. Heel gemeen van het verhaal. 

Het evangelie laat ons nu in verwarring achter.

Dat is niet per ongeluk, dat is expres. We moeten in onszelf kijken en naar anderen om ons heen een antwoord te krijgen.

We vinden misschien een antwoord waar we het niet verwachtten.

Want wij zijn allemaal deels jongste en deels oudste zoon. We hebben taken te volbrengen én we moeten leven uit genade.

Het antwoord kan dus denk ik alleen liggen in mensen die die twee kanten, die spanning doorleefden en uithielden.

En die zijn er, misschien best een aantal. Velen onzichtbaar, en enkelen heel zichtbaar.

Afgelopen donderdagavond hoorden we het verdrietige nieuws van het overlijden van koningin Elizabeth II van het Verenigd Koninkrijk. En terugdenkend aan het verhaal van haar leven denk ik, zij heeft die spanning doorleefd wij kunnen wat van haar leren.

Koningin Elizabeth sprak als eenentwintigjarige jonge vrouw de belofte uit dat haar hele leven, of het nu kort of lang zou zijn in het teken zou staan van de toewijding aan haar land.

Zij heeft die toewijding ook waargemaakt. Haar leven dat hebben we in de krant kunnen lezen stond volledig in het teken van het plichtsbesef. Aftreden was er voor haar niet bij. Tot haar dood heeft ze haar taken vervuld.

In Groot-Brittannië wordt een koning of koningin dan ook gezalfd, net als bij een priesterwijding. Koning of koningin zijn is een roeping.

Haar taak is niet alleen maar mensenwerk geweest, maar je bent ook heel wezenlijk door God aangesteld. En zo voelde zij dat ook.

Iemand die zo sterk uit haar plichtsgevoel werkte had misschien wel een soort oudste zoon kunnen worden, iemand die wordt geconsumeerd door haar verplichtingen, maar een plicht zonder vreugde, een plicht zonder liefde, dan wordt het leven niet meer dan een hele lange gevangenisstraf

Maar ze heeft toch vreugde weten te bewaren, ook in moeilijke tijden. Dat kwam ten diepste door haar geloof, want geloof brengt je in contact met je innerlijke jongste zoon. Die weet diep van binnen dat je je niet kan redden door hard werk, dat je altijd minder geweldig bent dan je denkt, maar dat je toch geliefd bent, je in die liefde van God mag verblijven.

Dat relativeert al dat moeilijke, serieuze werk.

We weten dit van haar omdat de koningin hier vaak over sprak. Ze had een diep doorleefd geloof en dat maakte haar zware last dragelijk. Want God die je een taak heeft opgelegd is ook de God die bij je blijft als het moeilijk wordt.

Ze zei eens: “ik hoop dat ik het nog meemaak wanneer Jezus terugkomt. Want dan kan ik mijn kroon aan Hem geven. Die hebben wij dan niet meer nodig.”

Dat kun je alleen zeggen als je het hart hebt van de jongste zoon, die leeft uit de genade.

Als je lang genoeg die twee kanten blijft vasthouden, je niet alleen maar het ene of het andere wilt zijn, dan deel je ook in het werk van de Barmhartige Vader. Dan leer je ook vergeven en mensen vasthouden. Juist als ze verkeerd gedaan hebben of je teleurstellen.

Als je je leven in het teken stelt van je taak en je tegelijkertijd in je kleinheid gedragen weet door God dan ben je een getuige van de Allerhoogste, ben je een boodschapper van de eerste liefde en heb je deel aan de hoogste wijsheid.

Dan leef je niet voor jezelf en sterf je niet voor jezelf, maar leef en sterf je in verbondenheid met alle  mensen en met God

Wij zijn zelf geen koning of koningin, maar we hebben wel allemaal belangrijke taken. Sommige er van zijn door God aan ons gegeven en daar mogen we trouw aan blijven; maar dit zonder valse trots, of afgunst naar mensen die met minder “wegkomen”.

Want ook wij hebben liefde en vergeving nodig.

Mogen we dapper leren wat het betekent om zo te leven. Tegelijkertijd jongste en oudste zoon te zijn, maar bovenal, en alomvattend: kind van God.

Amen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Saturday, 3 September 2022

Niet meer als slaaf, maar als geliefde broeder

 Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan Filémon.


Dierbare,
Paulus is het die u schrijft, een oud man,
nu bovendien een gevangene van Christus Jezus,
en mijn verzoek geldt het kind
dat ik hier in de gevangenis voor de Heer heb gewonnen,
ik bedoel Onésimus.
Ik stuur hem terug naar u
en met hem heel mijn liefde.
Gaarne had ik hem hier gehouden
als uw plaatsvervanger,
om voor mij te zorgen
in mijn gevangenschap voor het evangelie.
Maar ik wil niets doen zonder uw instemming,
ik wil niets afdwingen:
uw goedheid moet zich spontaan kunnen uiten!
Misschien was dat wel de reden
waarom hij een tijd lang bij u is weg geweest:
dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen,
nu niet meer als slaaf,
maar als veel meer dan een slaaf,
als een geliefde broeder.
Dat is hij voor mij al helemaal,
hoeveel meer dan voor u,
als mens en als christen.
Als gij u dus met mij verbonden voelt,
heet hem dan welkom zoals ge het mij zoudt doen.

 

 

Beste vrienden

Het is voor het eerst in zes maanden dat ik weer op de preekstoel sta, het voelt een beetje onwennig. Ik hoop dat ik het nog een beetje kan. We gaan het merken, u gaat het horen.

Beste vrienden. Toen ik de lezingen voorbereidde, waren het vooral de laatste woorden van het evangelie die als je niet uitkijkt in je vlees gaan steken in deze lastige tijd.

Zo kan niemand van u mijn leerling zijn
als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.

En dan staan er nog een paar stekels in het Evangelie, maar we houden het er maar even bij één tegelijk.

Zo kan niemand van u mijn leerling zijn
als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.

Wat een woorden en dan vooral in deze tijd. Die is zo onzeker. Ik hoor van meer mensen dat ze hun nieuwe maandbedragen hebben gekregen van het energiebedrijf. Men vraagt zich af, hoe komen we door de winter heen zonder alles kwijt te raken.

Als u net als ik regelmatig door de omgeving fietst zien we veel omgekeerde vlaggen. Boeren en boerinnen die bang zijn voor hun bedrijf. Bang om het kwijt te raken. En wat heb je dan nog, en meer: wie ben je dan nog. Als je je bedrijf niet meer hebt, datgene waar je je identiteit aan ontleent.

En dan kom je op zondag naar de kerk, en ja – het voelt niet direct als een woord van steun. Kunnen we niet bij de Kerk horen, niet bij de Heer horen – en ook in het veilige bezit blijven van huis en haard en al die zaken waar we zo hard voor gewerkt hebben?

Betekent leerling zijn van Jezus dat we aan de bedelstaf moeten raken?

Genoeg om uit te pakken.

Het is goed om te weten wat eigendom is, en betekenen kan in de Bijbel want dat is niet één op één hetzelfde als in de moderne tijd. Er zit tweeduizend jaar en vier en half duizend kilometer tussen, tussen ons en de wereld van de Bijbel. Da’s een heel eind in tijd en ruimte.

U moet zich voorstellen dat er weinig mensen waren die heel veel bezaten, en het overgrote deel van bevolking vrijwel niets. Spaarrekeningen, verzekeringen, pensioenaanspraken, aandelen en opties bestonden niet. Als je voor een dubbeltje geboren werd was de kans dat je door hard en slim te werken een kwartje kon worden vrijwel nul.

Dat betekent ook dat als je er op vooruit wil gaan dat eigenlijk maar op één manier gaat.

Ten koste van een ander.

In zo`n context is (veel) eigendom iets wat nooit helemaal neutraal is. 

Er kleeft op een of andere manier altijd bloed aan, en zweet en tranen en dan vooral van anderen.

Rechteloosheid of zelfs slavernij was het gevolg. Slavernij, dat dieptepunt van de menselijke beschaving. En daar lezen we over in de tweede lezing. De Brief van Paulus aan Filemon. Dat is een sleutel voor ons.

Paulus zit gevangen in Rome, en er komt iemand naar hem toe. Een weggelopen slaaf, Onesimus. Het is een beetje onduidelijk waarom hij weggelopen is, misschien had hij wat gestolen maar zijn meester was het hoofd van een huiskerk in de stad Colossae (in het tegenwoordige Turkije) en de naam van Paulus moet daar eens gevallen zijn . Onesimus vlucht naar Rome en vindt Paulus daar. De ontmoeting met Paulus maakt zoveel indruk dat Onesimus tot geloof komt.

En dan is er de vraag wat er gebeuren moet. De relatie tussen Onesimus en Philemon is verstoord. Verstoord door de relatie van slavernij die zo veel onrecht doet aan het menselijke bestaan, en verstoord door wat het ook is dat Onesimus gedaan heeft.

Paulus waagt het erop en stuurt Onesimus met een brief terug naar Philemon

We hernemen even zijn woorden:

[Ik] wil niets doen zonder uw instemming,
ik wil niets afdwingen:
uw goedheid moet zich spontaan kunnen uiten!
Misschien was dat wel de reden
waarom hij een tijd lang bij u is weg geweest:
dat ge hem voorgoed terug zoudt krijgen,
nu niet meer als slaaf,
maar als veel meer dan een slaaf,
als een geliefde broeder.
Dat is hij voor mij al helemaal,
hoeveel meer dan voor u,
als mens en als christen.
Als gij u dus met mij verbonden voelt,
heet hem dan welkom zoals ge het mij zoudt doen.

Paulus zegt niet: Filemon ik beveel je afstand te doen van je eigendom, dat is de Nieuwe Wet

Paulus zegt niet: slavernij is verboden, dat zou denk ik niemand in het jaar zestig na Christus - toen deze brief geschreven werd - begrepen hebben.

Maar hij stelt een vraag: Filemon: verdraagt de relatie van vriendschap en broederschap in de Heer zich met slavernij. Denk daar eens over na en laat je goedheid zich spontaan uiten.

In de Bijbel staat verder niet wat er gebeurd is, maar de traditie zegt dat Philemon en Onesimus zich verzoend hebben en Onesimus later bisschop geworden is van de kerk in Efeze en dat moet als vrij man geweest zijn. Het leerling zijn van Jezus verdraagt zich niet met mensonterende bezitsrelaties.

Als God mens is geworden kunnen we God ontmoeten in elke mens, en alles wat de relatie van mens tot mens verstoort is iets waar we ons van moeten losmaken als wij leerling van de Heer willen zijn.

Bezit is in zichzelf niet slecht, integendeel: de  Bijbel die zegt dat de leerling van Jezus niet moet hangen aan zijn bezit is ook de Bijbel die de zegenspreuk bevat dat de mens genoeg heeft om van te leven, in zijn eigen huis en onder zijn eigen boom mag zitten, omringd door zijn eigen familie en genietend van de vrucht van eigen arbeid. Dat is dezelfde Bijbel, dezelfde boodschap.

Bezit is niet verkeerd, op zich zelfs goed.

Het gebruik wat we van dat goede maken kan onze relatie met onze medemens en met God echter  vertekenen. Daar is het riskant. Als wij onze have en goed belangrijker gaan vinden dan die relaties. Als alles moet wijken voor ons belang, als wij geen rekening meer houden met de consequenties van onze leefstijl, we alleen in welvaart kunnen leven door een ander de sloot in te rijden. Dan moet het anders. Dan moet je je losmaken.

Daar is geen wet voor. 

Je krijgt geen geel-witte envelop met een dwangbevel in naam van de Paus

(Alles inleveren! En wel nu!)

Nee, als geliefde broeder, als geliefde zuster wordt er door de Kerk niets afgedwongen.

Uw goedheid mag zich geheel en al spontaan kunnen uiten!

Amen.

Saturday, 5 February 2022

Teamsport

 

Op zekere dag
stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret,
terwijl de mensen op Hem aandrongen
om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer;
de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.
Hij stapte in een van de boten, die van Simon,
en vroeg hem een eindje van wal te steken.
Hij ging zitten
en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geëindigd, zei Hij tot Simon:
“Vaar nu naar het diepe
en gooi uw netten uit voor de vangst.”
Simon antwoordde:
“Meester,
de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen;
maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.”
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten,
dat deze dreigden te scheuren.
Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot
om hen te komen helpen.
Toen die gekomen waren,
vulden zij de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei:
“Heer, ga van mij weg,
want ik ben een zondig mens.”
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem
en van allen die bij hem waren,
vanwege de vangst die ze gedaan hadden.
Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs,
die met Simon samenwerkten.
Jezus echter sprak tot Simon:
“Wees niet bevreesd,
voortaan zult ge mensen vangen.”
Ze brachten de boten aan land
en lieten alles achter om Hem te volgen.

Beste vrienden,

Sommige dagen voel ik me, als ik de preek voorbereid, een beetje als Petrus in dit verhaal.

Je hebt tijden zitten kijken naar de Bijbelteksten, naar het Evangelie, als naar een onbeweeglijk meer.  En je denkt: als ik nou maar één of twee vissen hieruit zou kunnen vangen dan zou ik daar een potje van kunnen koken een mooi verhaal over kunnen vertellen. Maar hoe langer je kijkt, des te minder vis je ziet. En als je er eentje denkt te ontwaren zwemt ‘ie gelijk de diepte in. Buiten bereik.

Dan ga ik maar eens de was doen, of de afwasmachine uitruimen. Of eens nadenken over het boodschappenlijstje.

En dan opeens, alsof Jezus even voorbijkwam haal je volledig onverwacht een net vol inspiratie op en zie je allemaal mooie insteken en contrasten. Opeens word je haast bedolven onder de vis, zoveel dat je er geen raad mee weet.

Je zou het over de wonderen van Jezus kunnen hebben, brood en vis voor de duizenden. Netten vol vis hier in de haven. Of over de mensen, het publiek. Vorige week wilde de synagogegangers in Nazareth Jezus de afgrond in gooien, nu vinden we een massa die hem zo graag wil horen dat hij in een boot een stukje van wal moest gaan om niet overweldigd te worden door de aandacht.

Of over roepingsverhalen. We horen over Jesaja in het Oude Testament, en nu over de leerlingen. Of je kan spreken over werk aan de ene kant en leven uit genade aan de andere kant. Dat zit er ook allemaal in. Teveel om op te noemen.

En dan moet je er één vis uitnemen. Meer kun je er op zondag niet op. Als je er meer dan één probeert op te dienen dan overvoer je de mensen. Maar hoe zoek je er één uit? Dat kun je nooit goed in je eentje. Je kan bezwaarlijk een muntje opgooien.

Toen viel me iets op, ik was een commentaar aan het lezen over deze passage. En ik zag daar iets staan over de verschillen tussen roepingsverhalen uit het Oude Testament en het Evangelie. En de commentator, professor Pichler uit Oostenrijk, zei het volgende:  

In het Oude Testament gaat de uitnodiging altijd naar één persoon toe, een aartsvader of een profeet. Amos en Elisa bijvoorbeeld, worden weggeroepen van achter de os, van achter de ploeg.

in het Evangelie zien we juist dat er groepen mensen worden geroepen. Broers, vrienden, groepen vissers. Vissen is namelijk nooit iets wat je in je eentje doet. Ploegen wel. Vissen niet. Vissen is teamwerk!

En zo is het: vissersboten hebben bemanningen. Niemand gaat in zijn eentje vissen. Dat kan niet eens. Zelfs met alle machines en apparaten die er nu zijn is dat onmogelijk. En in de tijd van Jezus al helemaal. Je had zestien mensen nodig, om één net binnen te halen.

Wat betekent dat, voor ons als kerk?

Samenwerken is voor ons niet altijd even makkelijk. We leven in een hele individuele samenleving. Alles draait om onszelf en onze eigen inzet. Die inzet is dan ook niet het probleem: maar hoe we ons inzetten , dat is de vraag.

Als we niet uitkijken is de kerk een verzameling van mensen die allemaal een beetje op zichzelf teruggeworpen heel hard werken. Maar hoe hard je ook werkt: in je eentje werp je geen netten uit.

Dan gaat er ook heel veel om individuele personen hangen. Zowel in het groot als in het klein.

Dan zijn mensen opeens voor of tegen de Paus. Ze zijn voor de paus omdat ze hem goed vinden, en tegen de paus omdat ze het niet met hem persoonlijk eens zijn. Alsof het om de persoon gaat!

Het gaat niet om de persoon. Niet omdat de paus geen persoonlijkheid heeft, (integendeel!) maar omdat het uiteindelijk niet zo belangrijk is wie er paus is. Hiervoor was er een andere paus en hierna zal er ook weer een andere komen.

Het belangrijkste is dat er een kapitein is op onze vissersboot. Of je het altijd met hem eens bent is dan verder minder van belang.

Maar ook in het klein zien we dit. Zoveel delen van de Kerk, of het nu in bisdommen is of in parochies zijn in feite kleine domeintjes, waar alles (misschien ook uit gemak) is gaan hangen om een heel klein groepje personen, of een paar individuen. Dat kunnen priesters zijn maar ook leken. Dat gebeurt zonder boze bedoelingen, die dingen groeien gewoon zo als je niet oplet.

Vaak gebeurt dit omdat mensen het wel makkelijk vinden dat het zo werkt. Maar op een gegeven moment is het niet meer makkelijk: het verhardt en versteent. Het afgezonderde domein wordt rigide. Er mag niks meer veranderen, en er wordt gezegd “we hebben het altijd zo gedaan” …

Of er zijn parochies of kerkelijke gemeentes waar alles aan de voorganger hangt, vaak is dat dan een charismatische man of vrouw. Dat is best begrijpelijk. Maar als die voorganger weggaat zakt de hele organisatie als een plumpudding in elkaar.

Het gaat er dus niet om hoe hard en goed iemand ploegt, maar hoe goed de bemanning op het schip kan samenwerken.

Team-zijn is niet alleen een opdracht, het is ook een gegeven: je werkt altijd mee door je voorbeeld en je inzet. En als er geen inzet is heeft dat ook consequenties want je staat nooit los van het geheel.

Vanuit de geschiedenis van de kerk hebben we vaak het idee gehad dat het Schip der Kerk een soort passagiersschip is. Met de geestelijkheid als bemanning en de religieuzen als stokers en machinisten. Maar het Schip der Kerk is een vissersboot, en iedereen heeft zijn eigen taken en niemand is alleen maar passagier.

Nu dat zestig jaar na het Tweede Vaticaanse Concilie leren we steeds meer wat het betekent om samen bemanning te zijn op het schip. En we staan nog steeds voor een grote cultuurverandering. Maar het zijn ook wel spannende tijden. We voelen wel aan dat het anders moet in de kerk, en dat de kerk zelf heel snel verandert. Dat is een beetje angstig maar kan ook heel bevrijdend zijn. We mogen ook wel wat vertrouwen hebben in die toekomst.

Maar alles begint en eindigt, niet alleen maar met onze eigen inzet. Maar hoe we onze inzet ten dienste kunnen maken aan de hele kerk. Niet achterover zitten maar openstaan voor de vraag: wat kan ik doen? Is het gene wat ik doe nog steeds wat goed is op dit moment?

Word ik niet rigide in wat ik doe? Haal ik er nog leven uit? Ben ik toe aan iets anders? Waar gaat mijn hart naar uit?

Ik wens u voor de komende week  veel wijsheid als u deze opdracht overdenkt.

Amen.