Thursday, 5 September 2024

23e zondag door het jaar B

 

Jesaja 35:4-7a


Spreek tot allen die de moed verloren hebben:
“Vat moed en vreest niet:
Uw God komt om de wraak te voltrekken,
God komt om te vergelden en om u te redden.
Dan gaan de ogen van de blinden weer open
en zullen de oren van de doven geopend worden.
De lamme zal springen als een hert
en jubelen zal de tong van de stomme.
Ja, in de steppe zullen beken ontspringen,
rivieren in de woestijn.
De dorre vlakte wordt een vijver,
het dorstige land één waterbron.”

 

Evangelie: Mc 7:31-37

In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus
en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis.
Men bracht een doofstomme bij Hem
en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen.
Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren
en raakte zijn tong met speeksel aan.
Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel,
zuchtte en sprak tot hem:
“Effeta”,
wat betekent:
Ga open.
Terstond gingen zijn oren open,
en werd de band van zijn tong losgemaakt,
zodat hij normaal sprak.
Hij verbood het aan iemand te zeggen;
maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood,
des te luider verkondigden zij het.
Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit:
“Hij heeft alles wel gedaan,
Hij laat doven horen en stommen spreken.”

 

Beste vrienden,

Zoals u misschien weet kom ik uit een grensgebied. En alle grensgebieden zijn een beetje vreemd. Er zijn altijd stroken waarvan je zo op het oog niet kan zien waar het nu bijhoort. Het dialect klinkt soms als iets buitenlands, het eigene voelt soms erg ver weg en wat aan de andere kant van de grens ligt voelt soms veel dichterbij. Grensstreken zijn een beetje warrig, ambigu. De dingen gaan er anders. Grensgebieden zijn uitdagend voor mensen die graag in een duidelijke opgeruimde wereld leven. Je hoort ergens bij, of niet. Je staat binnen, of buiten. Je hoort bij hunnie of bij zunnie. Grensgebieden en grensgevallen voelen dan als uitdagend of soms – in het geval van mensen – zelfs wat bedreigend. Mensen denken dan al gauw: wat moeten we daarmee?  

Of het dan nu gaat om mensen met een deels andere etnische achtergrond (al zijn we daar nu wel redelijk aan gewend, in de kerk zelfs meer dan elders) of mensen die in hun lichaam wat balanceren op de grens tussen man of vrouw (lastiger), grensgangers… vinden veel mensen toch een beetje griezelig.

Mensen vinden het niet fijn als niet helemaal duidelijk is wie je bent en waar je vandaan komt. Hoor je er wel bij? Of ben je een buitenstaander? Dat is dan nog een heldere vraag. Maar wat als het niet helemaal duidelijk is? Met één been in het één en met een ander been in iets anders? Dan gebeuren er spannende dingen. Soms wijst Jezus niet zozeer naar een antwoord op zo`n binaire vraag, maar geeft een heel nieuw perspectief aan. Zoiets gebeurt ook vandaag.

Jezus is op reis, en het is een beetje een vreemde tocht. Vorige week lazen we over dat de Farizeeën boos waren op Jezus. Hij gaf niet genoeg om de zuiverheidsregels die er volgens hen golden. Die regels werden heel belangrijk gevonden! Oorspronkelijk waren ze bedoeld om het contact met God vrij te houden, dat er niets aan je kleefde dat daarvan afleidde. Maar langzamerhand waren die regels  merktekens geworden. Door je zichtbaar aan alle regels te houden laat je zien, niet alleen dat je erbij hoort maar ook dat je een echte bent. De harde kern. En waar zit de harde kern van een vrucht Waar zit de pit? Zo ver mogelijk van de grens, van de schil!

De harde kern heeft het meeste grensangst, dan wordt alles maar onduidelijk! Maar Jezus draait het verhaal van de Farizeeën om en zegt, het gaat niet om iets wat je kan merken aan de buitenkant, het gaat. De échte kern van het leven, je hart, is de binnenkant.

Daarna, als om het te illustreren, vertrekt hij. En hij gaat over de grens heen. Naar Tyrus, heidens gebied. Mensen die buiten de belofte, buiten het verbond liggen, althans – volgens de Farizeeërs. Dat stukje wordt nu overgeslagen maar dat is het verhaal van de Tyrofenicische vrouw. Jezus geneest haar dochter. Dat wil zeggen: Jezus vindt daar écht geloof. Hij vindt geen écht geloof in zijn vadersstad. Hij vindt geen écht geloof bij de insiders, de harde kern. Maar hij vindt wel écht geloof bij een heidense vrouw. En nu.. in het grensgebied. Met een flinke omtrekkende beweging, via de hoofdweg naar Sidon naar de oostkust van het Meer van Galilea landt hij “midden in de Decapolis”, tussen de grensbewoners.

Alles aan de plek waar Jezus belandt is ambigu. Het is onduidelijk of de man en de mensen die hij treft Joods zijn of niet. Ze kennen de woorden van de Bijbel, en ze lijken te weten wie Jezus is, of minstens iets in hem te herkennen. Het zijn geen volledige vreemdelingen, geen heidenen die zich neerbuigen voor boom en beeld, maar ze horen er ook niet bij! Ze wonen niet in het Joodse land. Ze zijn niet duidelijk Joods. Misschien wel helemaal niet. Je kan ze niet classificeren. Ze zijn ongrijpbaar Ze zijn niet duidelijk heidens, niet duidelijk Joods, of zelfs maar duidelijk half-Joods. Toch voelen ze zich met de God van de Bijbel verbonden, zij het op afstand. Ze kunnen niet méédoen. Net zoals veel grensgangers horen ze nergens écht bij. Ze horen niet bij de één en niet bij de ánder en misschien zelfs niet bij zichzelf.

In de eerste lezing wordt Jesaja gelezen. Dat is niet voor niks! Jesaja is die grote profeet die vooruitkijkt naar het moment dat Joden en niet-Joden samenkomen in Jeruzalem, de heilige stad. En wat gaan ze daar doen? Samen God prijzen. God prijzen in Jeruzalem, op de heilige plaats, dat kon alleen als je Joods was. Maar, zegt Jesaja, dat gaat niet zo blijven.

Wat dat betreft is de doofstomme man een wat symbolische figuur. Hij staat als het ware de mensen en hun situatie. Ze willen van God horen, ze willen zich aansluiten bij de mensen die God prijzen, maar ze zijn nog doof, ze kunnen de boodschap niet goed horen. En ze kunnen ook niet goed spreken. De doofstomme is niet helemaal stom. Hij sprak met moeite, zo staat het er in het Grieks (mogilalon). Ook nu weer een grensgeval! En de slagboom moet open.

Dat is Jezus’ woord dan ook: ga open! Effeta! Ga open! Mond, ga open! Oren gaat open! Grens ga open! Jezus geneest de man en het volk ziet en hoort wat er gebeurt, en heft de lofzang aan Hij (God, of toch ook Jezus? Ook weer ambigu...), heeft alles welgedaan, doven horen en stommen spreken! Het beloofde Koninkrijk breekt aan. Het openbaart zich. Het nieuwe leven draait niet om de buitenkant, en of je wel bij de juiste in-crowd behoort, of je moet bewijzen of je wel bij de harde kern mag. De slagboom gaat open voor ieder mens van goede wil. God gaat tot wie hij wil en vindt geloof bij de meest onverwachte mensen. Bij verdwaalde vissers die achter Jezus aan lopen, bij een heidense vrouw uit Tyrus en bij de vreemde grensgangers in de Decapolis. Hij vindt het niet in zijn vadersstad, onder de Schriftgeleerden en onder de oversten van de tempel: degenen van wie je het juist zou verwachten!

Dan komt er weer een passage over hoe Jezus ze vertelt er niet over te vertellen, maar hoe anders, ze doen het toch. Daar lees je vaak over in de Bijbel: het Messiaanse geheim. Dat geheim is zo geheimzinnig dat niemand het echt weet wat het betekent. Mattheus zegt: ook dat staat in Jesaja. Jezus is de dienaar van God, en de dienaar vestigt geen nodeloze aandacht op zichzelf. Wie weet is het dat! Het is God die de poorten opent, níet een mens. En Jezus’ bijzondere positie moet pas later bekend gemaakt worden, druppelsgewijs.

Wat we wél weten is dat later in het Evangelie er overal mensenmassa’s uit de Decapolis opduiken. Want dat is het mooie aan grensgangers: ze kunnen met meer verschillende mensen praten! Ze hebben toegang tot de mensen die de harde kern niet ziet! En ze komen af om naar hem te luisteren als hij de Bergrede houdt: grote groepen uit de Decapolis zijn daar bij: en dat zijn niet enkel de paar Joden die daar wonen, of ambigue grensgangers, maar veel, heel veel heidenen.

God doet poorten open. Hij gaat naar mensen die wij niet zien. Dat is een heilzame gedachte als we gaan denken dat de gang van de kerk en het geloof om onszelf draait. En als we dan afvragen waarom God zo weinig lijkt te doen moeten we misschien wat vaker naar buiten kijken en zien waar het is dat God nú bezig is. Want één ding is zeker: God is altijd aan de slag.

Mogen ook wij dan weer gezegend worden met grensgangers die óns kunnen vertellen wat ze gezien en gehoord hebben en ons daarvan vertellen, zodat ook onze steppes gaan bloeien, onze ogen, oren en mond kunnen opengaan en we samen Gods lof kunnen zingen.

 

 

 

 

Saturday, 31 August 2024

22e Zondag door het Jaar B

 

Eens kwamen de Farizeeën
en enkele schriftgeleerden uit Jeruzalem bij Jezus tezamen,
en ze zagen dat sommigen van zijn leerlingen met onreine,
dat wil zeggen, ongewassen handen aten.
De Farizeeën immers en al de Joden eten niet zonder eerst de vingertoppen gewassen te hebben, daar ze vasthouden aan de overlevering van de voorvaderen;
komen ze van de markt,
dan eten ze niet voordat zij zich gereinigd hebben;
zo zijn er nog vele dingen
waaraan ze bij overlevering vasthouden:
het afwassen van bekers, kruiken en koperen vaatwerk.
Daarom
stelden de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem de vraag:
“Waarom gedragen uw leerlingen zich niet
volgens de overlevering van de voorvaderen,
maar eten zij met onreine handen?”
Hij antwoordde hun:
“Hoe juist heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd!
Zo staat er geschreven:
Dit volk eert Mij met de lippen
maar hun hart is ver van Mij.
Zij eren Mij, maar zonder zin,
en mensenwet is wat zij leren.
Gij laat het gebod van God varen
en houdt vast aan de overlevering van mensen!”
Daarop riep Hij het volk weer bij zich en sprak tot hen:
“Luistert allen naar Mij en wilt verstaan:
niets kan de mens bezoedelen
wat van buiten af in hem komt.
Maar wat uit de mens komt,
dat bezoedelt de mens.
Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen
komen boze gedachten, ontucht, diefstal, moord,
echtbreuk, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog,
losbandigheid, afgunst, godslastering, trots, lichtzinnigheid.
Al die slechte dingen komen uit het binnenste
en bezoedelen de mens.”

 

Beste vrienden, 

Misschien heeft u wel eens meegemaakt dat u kennissen of vrienden had die heel betrokken zijn bij een goed doel. Idealistische mensen! Begaan met de medemens, of met de natuur of met een ver land. Of heel dichtbij, iets wat met de kerk te maken heeft!

Maar na verloop van tijd ziet u mensen veranderen. Ze worden steeds  strenger, en niet alleen voor zichzelf, maar ook (of juist!) voor anderen! Het wordt steeds minder plezierig om met hen om te gaan. Je hebt misschien zelfs het gevoel dat je je moet verdedigen als je bij ze in de buurt bent. Over dat je nog (met het vliegtuig) op vakantie gaat, of vlees eet. En je onschuldige hobby? Dat kan echt niet meer, terwijl er zoveel leed is in de wereld! 

En het ergste is, je kan ze moeilijk helemaal ongelijk geven.

Er is heel veel mis in de wereld en het is lovenswaardig om daar wat aan te willen doen! Als je je nergens iets van aantrekt, verdien je ook geen compliment!  Ook dat komen we vaak genoeg tegen:

Dát is niet míjn probleem!

Het zal mijn tijd wel duren!

Dat is mijn oorlog niet! 

Dat is allemaal makkelijk gezegd. Totdat het wel je probleem is, je tijd niet duurt, of je oorlog wèl wordt. Maar dan is het te laat.

Nee. Stel je voor, een wereld zonder mensen met idealen. Dat zou ook geen pretje zijn..

En toch: alle idealen ter wereld, alle inzet voor het goede doel, steeds strenger, steeds preciezer worden. Zo`n hele morele of rituele  wapenwedloop. Daar gaat iets heel erg mis. Maar wat? 

Jezus wil ons daar deze zondag iets belangrijks over vertellen. Het probleem waar Jezus het over heeft, de voorbeelden die we nu zo kunnen benoemen, die horen bij het leven zelf.

Elke generatie opnieuw kan het goede verwrongen raken, iets wat onmenselijk wordt. We gaan zien waarom. Als je goed wil zijn, dan wil je ook steeds beter worden. Dat is een natuurlijk proces. Je ziet als je iets goeds doet, ook steeds scherper wat niet klopt. Of dat nu iets is aan jezelf of aan anderen. Weinig is dan verleidelijker om te denken: twee keer zoveel, dat is dubbel zo goed. 

Voor de joden in de tijd van Jezus was het bijvoorbeeld belangrijk om rein te zijn. Ritueel rein. Dat niks aan je kleefde wat kon afleiden van God: of dat nu een zweem van heidendom was, of de geur van de dood, of een druppel bloed van een dier.

Als je er helemaal wilde zijn voor God dan hield je dat alles ver van je. En om er zeker van te zijn dat er niks meer aan je kleefde werd er ritueel gewassen. Om er maar zeker van te zijn dat je vrij voor God kan staan.

Elke keer als je dan eet, en eten is leven, als je eet ben je dus in contact met de Levende, met God, dan mag en kan dan alleen maar, zo dachten ze, als je zuiver bent. Gewassen bent! Logisch! (of niet?) 

Maar zoals het gaat. Zo denkt de mens al gauw. Twee keer zo veel is dubbel zo goed. En als de mens dat niet uit zichzelf bedenkt, dan ziet hij het wel bij de buurman. Die wast niet alleen zijn vingertoppen, maar ook zijn armen tot aan zijn elleborgen. En zo gauw jij dat ook gedaan hebt wast de buurman al tot zijn oksels! Het kan natuurlijk niet zo zijn dat je achterblijft bij de buurman, dus dan ga je dat ook maar doen. En zo gaat het tegen elkaar op! Je begint met het goede willen doen, maar het gaat van kwaad tot erger. Uiteindelijk zijn er zelfs mensen zijn die niet meer buiten durven komen zonder zich als ze eenmaal thuis zijn zich helemaal onderdompelen. En de reinigingsvaten in de vrome huizen worden groter en groter en groter. Weet u nog, het huwelijk van Kana? Met de grote stenen vaten die daar staan? Daar kunnen honderden liters water in. Allemaal voor de zuivering! Dan weten we zeker, dat is een erg vrome familie!  

En dat is niet alleen iets uit het Jodendom. Ook wij hebben daar in de kerk wel eens last van. Op het seminarie heb ik dat vaak genoeg gezien. Wie kon het meeste vasten? Wie bleef het langste nabidden? En reken maar dat er op elkaar gelet werd! Natuurlijk werd daar niet hardop over gesproken, maar het was een groot onderdeel van de seminariecultuur. Ook daar was het onuitgesproken refrein: twee keer zo veel, dat is vast dubbel zo goed. 

Maar dat is een valse logica. Als er een wedstrijd ontstaat, zoals in de tijd van de Farizeeërs, of in de tijd van de seminaristen, of bij de veganisten, dan raken we het zicht op de kern van de zaak kwijt. Jezus noemt dat: het hart. Het hart is de kern van de mens. Daar gaat het om en de rest is buitenkant.

Als we willen weten of iets dat we doen goed is of slecht, moeten we dáár te rade gaan. Niet bij een wetboek, of een catalogus met regeltjes en regels. Niet in een exact voorgeschreven voorbeeld, en als we dat allemaal doen, dan zijn we goed, en doen we tweemaal zo veel is het dubbel beter. Neen. 

Het hart. Jezus vraagt naar het hart, Wat, in die kern, betekent het wat we doen. Zoek je God in wat je doet? Probeer je je medemens goed te doen in wat je doet? Of is er toch (ook….) wat anders aan de hand? Overgiet je je met water om zuiver te worden voor God, of was je je steeds langer om niet bij de buurman achter te blijven?

Wanneer je bidt, doe je dat dan uit dankbaarheid? Of bid je om te laten zien dat je “een echte echte” bent?

Wanneer je vast, doe je dat met een blij gezicht, of om te koop te lopen met een leeg bord? En het hart is listig, het kan ons makkelijk op het verkeerde been zetten. Het kan zelfs van iets dat goed begon iets verschrikkelijks maken. Zelfs iets moois dat onze gedachten op God kan richten, kan verwrongen raken. Ja, het wordt zelfs een afgod! En het ergste is nog dat je daarmee het goede zelf verdacht kan maken! 

Als het goede in handen valt van farizeeën raakt het goede zelf in een kwade reuk! 

Als de goeden steeds onaangenamer worden, is voor veel mensen het antwoord duidelijk! Die vluchten in cynisme!  Wat “goed” genoemd wordt zal wel slecht zijn! Of het goede is zelfs niet te kennen! Betekenisloos! Beter trekken we ons nergens wat van aan! Laten we eten en drinken, want morgen zijn we er misschien niet meer! Nee, als we de kern loslaten, vanuit de gedachte dat we wel twee keer zoveel kunnen doen - en dubbel zo goed kunnen zijn - laten we een hoop narigheid achter in de wereld. 

Twee keer zo veel is dan niet dubbel zo goed. Twee keer zo veel is misschien wel vier keer zo slecht!

Al het wassen, bidden, vasten, en demonstreren in de wereld gaan ons niet redden als we iets anders zoeken dan God en het goede. Alle weldaden die we voor een ander doen tellen voor niks als we denken dat we hemelpunten kunnen scoren, indruk kunnen maken op de buurman of ermee in de krant kunnen geraken.

Het is niet wat je leest, aanraakt of tegenkomt waar je onrein van wordt. Het is wat je er mee doet wat je bevuilt. Maar het omgekeerde is dus ook waar! Pas met een opgeruimd gemoed, een hart waarmee je voor de spiegel kan staan om elke dag weer te bevragen wat er in zit, kan God een bezem door de werkelijkheid heen halen. 

Laten wij dan blijven bidden - maar niet overdreven lang - om zo`n hart. Een hart dat niet angstig, afgesloten, berekenend of rigide is. Geobsedeerd met de enig juiste manier om het goede te doen. Maar een hart dat vrij, open, vragend is: elke keer weer zichzelf spiegelend in het licht van de Levende. Een hart dat bereid is om te groeien, te leren, en het goede na te streven. 

Amen.

 



 

Saturday, 24 August 2024

21e Zondag door het Jaar B

 

In die tijd zeiden velen van Jezus’ leerlingen:
“Deze taal stuit iemand tegen de borst.
Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?”
Maar Jezus
die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden,
vroeg hun:
“Neemt gij daar aanstoot aan?
Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen
naar waar Hij vroeger was … ?
Het is de geest die levend maakt,
het vlees is van geen nut.
De woorden die Ik tot u gesproken heb,
zijn geest en leven.
Maar er zijn er onder u
die geen geloof hebben.”
– Jezus wist inderdaad van het begin af aan
wie het waren die niet geloofden
en wie Hem zouden overleveren. –
Hij voegde er aan toe:
“Daarom heb Ik u gezegd,
dat niemand tot Mij kan komen
als het hem niet door de Vader gegeven is.”
Tengevolge hiervan
trokken velen van zijn leerlingen zich terug
en verlieten zijn gezelschap.
Waarop Jezus aan de twaalf vroeg:
“Wilt ook gij soms weggaan?”
Simon Petrus antwoordde Hem:
“Heer, naar wie zouden wij gaan?
Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven
en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.”

 

Beste vrienden,

Ik had een tijdje geleden een discussie met een vriend van mij, over het karakter van de kerk. Alle kerkelijke organisaties hebben zo een beetje hun eigen cultuur, hun eigen manier van dingen doen.

En heel vaak, zo zei hij, zie je twee karaktertypes stééds terugkeren, die zitten verbazend vaak aan de knoppen in de kerken. De één dat zijn bange risicomijders. Die willen niet dat er al te veel onverwachtse dingen gebeuren en leggen dus overal stootblokken en vangrails aan. Ze willen alles dichtkitten met procedures zodat er níks fout kan gaan. Die kom je nog al eens tegen in het kerkelijke management.

Nu is het belangrijk dat die mensen er zijn! Het is goed dat er vangrails is, bijvoorbeeld langs de snelweg! Stel je voor als het er eens niet was! Maar als je niet uitkijkt en je plakt álles vast op zijn plek, dan verandert de kerk in een rubberentegelparadijs. Er kan niks meer mee gebeuren, ja…. Maar er gebeurt ook niks meer!

Een ander type, dat zijn de allemansvrienden. Die willen naar iedereen luisteren, en ieders verhaal een plek geven en valideren. En ook dat is heel belangrijk! Goed naar iedereen luisteren! Pastores hebben vaak een klap van die molen meegekregen. Want pastoraat begínt bij goed luisteren.

Maar uiteindelijk moeten er keuzes gemaakt worden… En dan wordt het moeilijk. Want de één is wel voor, maar de ander is tegen! Hoe moet je nu een keuze maken die dan wel voor de één is, maar tegen de ánder? En zo blijft alles een beetje hangen, totdat de klok afloopt en de wereld, of de omstandigheden de keuze vóór jou maken. Allemaal gemiste kansen.

Ik moest aan dat gesprek terugdenken, over die twee karakters, toen ik de preek voor vandaag voorbereidde. We gaan weer verder met het verhaal waar we de afgelopen weken mee bezig waren: Jezus voedt de vijfduizend. Die begrijpen niet waar het écht om gaat. Willen hem zelfs koning maken om alle verkeerde redenen, Jezus vaart weg en de mensen gaan achter hem aan. Jezus legt uit dat het teken van het brood niet gaat om brood van de bakker, maar om Hemzelf, als levend brood. En als ze het nog niet snappen doet hij er een schepje bovenop en zegt: niet alleen ben ik het Brood uit de Hemel. Je moet er ook van eten, van mijn lichaam, drinken van mijn bloed. Kauwen op dat brood, kauwen op dat vlees.

Wij moeten daar ook kauwen, op wat Jezus daar allemaal zegt. Maar niet alleen lijkt hij nu de massa kwijt te zijn die achter hem aan liep. Ook leerlingen van Jezus gooien het bijltje er bij neer.

“Deze taal stuit iemand tegen de borst.
Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?”

Dát zeggen ze. En dan geeft Jezus antwoord op hun gemor. Hij zegt:

“Neemt gij daar aanstoot aan?
Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen
naar waar Hij vroeger was … ?
Het is de geest die levend maakt,
het vlees is van geen nut.
De woorden die Ik tot u gesproken heb,
zijn geest en leven.
Maar er zijn er onder u
die geen geloof hebben.”

Jezus is geen bange risicomijder. En hoewel hij luistert naar iedereen (Hij luistert zo goed dat hij zelfs hoort wat níet tegen Hem gezegd wordt) zegt Hij nergens: jij hebt jouw waarheid, en wij hebben onze waarheid en we blijven altijd wel samen optrekken want samen is beter dan alleen. Nee. Jezus is gekomen om iets groots te doen. Om door lijden en dood heen te gaan en dan op te stijgen, naar de Hemel. “Opstijgen naar waar Hij vroeger was!”.

Hemel en Aarde met elkaar verzoenen! En dat kan maar op één manier, door het lijden heen. Dat is wat kauwen op mijn vlees, drinken van mijn bloed betekent. Uit die kelk drinken betekent: alles aangaan, ook het lijden ook de dood, vanuit de zekerheid dat God alles nieuw maakt.  

Nee. Jezus is niet bang om dingen los te laten. Zijn eigen veiligheid los te laten. Mensen los te laten. Leerlingen los te laten. Het verhaal lijkt een beetje een echo van Nazareth te zijn, weet u nog? Jezus kwam in zijn vaderstad en werd daar niet goed ontvangen. Want in de ontmoeting met Jezus zien de inwoners van Nazareth wie ze werkelijk zijn, en die aanblik is niet goed te verdragen.

En nu is Jezus in Kafarnaum, zijn thuisstad. Hij is omringd door leerlingen. Hij zou thuis moeten zijn.

Elk thuis is een beetje conventioneel. Een veilige haven, je doet de dingen die je altijd deed. Heel vaak is alles een beetje hetzelfde. Zelfde eten, zelfde tv-programma’s ’s avonds, dezelfde tijdsbesteding of inrichting.

De kerk heeft dat ook, elke zondag vieren we hier de mis. En dat gaat altijd een beetje op dezelfde manier. U weet van te voren al welke lezingen we hebben, welk eucharistisch gebed, en u zou raar staan te kijken als we de viering begonnen met het Agnus Dei en we het Kyrie zongen na de Instellingswoorden.

Nee, we hebben plekken nodig waar je thuis bent, waar alles een beetje hetzelfde blijft. Anders wordt het een chaos om ons heen en zien we niet meer wat en wie er echt toe doet.

Maar als we van dat thuis een veilige plek willen maken waar nooit wat gebeuren kan , of we willen niks en niemand loslaten dan gaat het ook mis.

Een echte ontmoeting met Jezus ontregelt, zet ons voor die spiegel. Dat kan ook niet anders want Jezus is de waarheid. En als we struikelen over de waarheid struikelen we ook over onszelf.

Hoe staan wij er voor? Hebben we wel écht geloof? Als we dan wakkerschrikken en zeggen: ik weet het niet . Dan zijn we al goed op weg, dan drijven we tenminste niet automatisch mee met wat iedereen doet. Als een dode vis in de rivier. Want dat gaat ons niet redden.

In de spiegel van Jezus worden nu dus ook de leerlingen geconfronteerd met wie ze werkelijk zijn, wat ze werkelijk denken. Als Jezus de waarheid is, krijg je na een werkelijke ontmoeting met Hem ook die waarheid over jezelf te zien. Het kán niet anders. En dat is best spannend. Wat nu?

Er zijn leerlingen die gaan als ze zien wie Jezus écht is, en wie zij écht zijn in Jezus’ licht. Dat is dan zo`n schrik dat ze hun tas pakken. Jezus houdt ze niet tegen. Het móet zo zijn. Er wordt ook niet gezegd dat ze voorgoed verloren lopen, dat is hier niet de conclusie. Nu is gewoon niet het moment.

De Twaalf blijven wel. Maar waarom? Zijn ze overtuigd door de woorden van Jezus? Hebben ze alle argumenten gewogen? Lijstjes gemaakt in Excel? “Dit spreekt voor hem, dit tegen hem, dit krijgt zoveel punten en dat zo… en… Ja, hij is nog steeds de beste keus volgens de Consumentenbond!”

 Nee. Er gebeurt iets voorbij argumenten. Jezus komt ook niet met argumenten. Met argumenten kom je om iets veilig dicht te timmeren. Maar Jezus toont geen argumenten. Hij toont zichzelf. “Dit is wie ik ben”.  Daar mag je vrij op antwoorden. Met alle risico’s die daarbij horen. Zoals Hij zich in Jeruzalem in de handen van de oversten geeft, zo geeft hij zichzelf ook over aan het geloof of ongeloof van de mensen die Hem volgen. Je mag er ja op zeggen. Of nee.

En als je nee zegt, belt Hij niet de geheime politie. Of de grootinquisiteur, die er heel procedureel voor zorgt dat je niemand infecteert met jouw getwijfel.(Héél veilig!) Jezus laat alles gebeuren.

Geloof bestaat in vrijheid, of het bestaat niet.

Zo mogen wij hier ook zijn deze zondag. We zijn door iets geraakt, in onze huiskamer. Waar we zoveel delen. Hier mogen we Hem weer ontmoeten. Elke zondag opnieuw. En we mogen er wat mee. Jezus is niet de zoveelste reclameposter die je voorbijloopt, je mág wat! Je bent vrij om weer een stap te zetten, in geloof!

We hoeven het niet allemaal te begrijpen, er staat nergens in de Bijbel dat de leerlingen, de Twaalf, het allemaal begrepen. Maar ze wéten het wel! Zolang je mee op blijft lopen zie je meer en meer, totdat je, bij volle kennis, zeggen kan, in alle vrijheid: “Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven, en wij geloven en weten dat Gij de Heilige Gods zijt.”

Amen.