Broeders en zusters,
Vandaag zijn we bij elkaar voor de Gedachtenis van
Allerzielen, de dag waarop we met liefde terugdenken aan degenen die bij ons
waren, de mensen die we nu moeten missen. We dragen onze herinneringen aan hen
op aan God en zoeken onder zijn beschutting een plaats voor ons verdriet.
De eerste lezing die we gelezen hebben vanavond komt
uit het boek Job. Het boek Job is een lastig bijbelboek. Het probeert iets te
vatten van het probleem van het kwaad – hoe komt het dat het kwaad, dat dood en
ellende juist onschuldige mensen treft?
Job, u kent het verhaal misschien wel, was een rijk
man die alles was kwijtgeraakt. Alles wat hij bezat en iedereen om hem heen.
Door allerlei rampen raakt hij niet alleen zijn bezittingen kwijt maar komen
ook zijn kinderen om. Een groter verdriet dan dat is nauwelijks denkbaar.
Vanuit die put van verdriet probeert Job daarna de kracht te vinden om door te
gaan.
Als Job aan het éne einde van het verdriet staat, zo
kunnen we de dood ook op een geheel andere manier ervaren.
Ik moest toen ik de
eerste lezing las denken aan Simeon, een ander karakter uit de bijbel. In het
Evangelie van Lucas staan de woorden van Simeon: laat nu Heer volgens uw woord uw dienaar in vrede heengaan. Simeon
ontmoet het kind Jezus en weet: hiermee is Gods belofte vervuld. Mijn hele
leven lang heb ik hier op gewacht – en nu is het goed geweest. Heer, sluit u
mij de ogen maar. Ik ben er klaar voor om het leven uit handen te geven.
Job en Simeon geven de twee uiterste grenzen aan van
onze omgang met de dood; Job zit in die diepe afgrond van het lijden, en Simeon
staat op de hoogste hoogten van overgave aan God.
Toch staan ze niet tegenover elkaar. Hun plaatsen zijn
verschillend maar hun gezicht staat dezelfde kant op: Job begint dan en zegt Ik weet dat mijn Verlosser leeft, al ben ik
nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lichaam.
En Simeon maakt het dan af als hij zegt: Laat nu Heer volgens uw woord uw dienaar in
vrede heengaan, mijn ogen hebben uw heil aanschouwd dat gij hebt bereid voor de
volken Het licht dat voor alle heidenen straalt, de glorie van Israël uw volk.
Wat Job verwachtte wordt door Simeon gezien, en in beide gevallen doet die
ervaring wat met hen.
Job krijgt de kracht om door te gaan, hij geeft zich niet over aan wanhoop.
Uiteindelijk breekt ook voor hem een nieuwe toekomst, een nieuw leven aan –
zijn pijn en zijn lijden zijn niet zijn eindbestemming. Hij wordt niet
opgesloten in zijn verdriet.
Simeon krijgt de rust om zijn leven uit handen te kunnen geven aan God,
zich er niet meer aan vast te klampen.
Iedereen staat, als we treuren om wie we verloren hebben op een andere
plaats. Niemands verdriet is hetzelfde als dat van een ander. Ieders rouw is anders en iedereen moet zelf een
plaats geven aan de pijn, aan het gemis. Daar zijn geen trucs voor om dat
makkelijk op te lossen, er is geen vast recept. Voor hoofdpijn kunt u een pil
innemen, maar voor rouw niet. Rouw is de pijn die we voelen als mensen die ons
leven zin gaven er niet meer zijn, dan moeten we onszelf als het ware opnieuw
uitvinden – wie wij als mensen zijn, wat er werkelijk toe doet in het leven.
Nee, dáár kan geen pil voor zijn.
Het kan eenzaam zijn, rouwen, maar u staat er niet alleen voor. Er zijn
mensen die om u heen staan. Er zijn mensen met u begaan. En zowel Job als
Simeon zien op naar God. Job ziet naar hem uit, ergens in de verre toekomst,
Simeon ziet Hem met eigen ogen, vleesgeworden in het kindje Jezus.
We kunnen dicht bij Job staan, of dichter bij Simeon – we kunnen ons boos
en opstandig, verscheurd worden door verdriet als Job, of juist de vrede van de
overgave van Simeon tegenkomen, maar beiden worden geholpen en gesterkt door
God.
God is geen doekje voor het bloeden. Hij is de grond van al wat bestaat,
het fundament van al het leven. Hij rust niet tot de gebroken wereld – waarin
nog ziekte is, en dood – in Hem is hersteld.
Hij is almachtig, dat wil zeggen:
niets wat hij doet is tevergeefs – en hij zal alles, niet alleen ons mensen,
maar alles, alle levende wezens, alle natuur, het hele universum vernieuwen.
Het boek Openbaringen beschrijft dat hoe dat zal zijn:
(Johannes schrijft) : Ik zag een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer. Toen zag ik de
heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze
was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht. Ik hoorde een
luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen
zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen.
Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat
er eerst was is voorbij.
Amen.