Broeders en
zusters
In onze
samenleving kunnen verschillende groepen mensen tegenover elkaar komen te staan. Vaak is dat
tragisch, of zelfs kwaadaardig, als de ene bevolkingsgroep een andere
overheerst of vervolgt, of als er geweld
uitbreekt, zoals we nu ook weer op treurige wijze hebben kunnen zien in Spanje.
Soms is het nodig:
als groepen niet meer kunnen samenleven dan is het soms beter om afstand te nemen
van elkaar en een enkele keer is afzondering niet alleen noodzakelijk, maar
zelfs gewild door God.
Het Joodse
volk wordt door God gevraagd om zich af te zonderen van alle andere volken.
Niet omdat die volken alleen maar slecht zijn, of het Joodse volk alleen maar
goed, maar omdat het volk Israël geroepen is om de openbaring van God verder te
dragen.
Door hen moet God zichtbaar worden gemaakt
voor heel de wereld. Dat kan in de vele eeuwen nadat God na de Exodus het volk
Israël heeft gevormd en hen de Wet gegeven heeft enkel door te leven in afzondering.
De wereld om hen heen is té krachtig. Als de Joden hun eigenheid zouden opgeven
zouden ze geassimileerd worden, en dat is dan gelijk het einde van hun
bijzondere rol in de wereldgeschiedenis.
Maar het
Joodse volk krijgt alleen maar de zegen van God zolang ze trouw zijn aan deze
opdracht. Als ze aan deze opdracht verzaken dan hebben ze geen speciale
bescherming meer, dan volgen er rampen, of zelfs ballingschap. Uitverkoren zijn
betekent in de Bijbel nooit dat je beter bent dan een ander. Het betekent dat
je een bijzondere opdracht hebt. Meer niet.
Het idee dat
één bevolkingsgroep “genetisch superieur” is, dat superioriteit berust op het
enkele feit van afstamming is, als zulks, vreemd aan de Bijbel. Het is een
ontkenning dat de mens wezenlijk vrij is, en daarmee dus een eigen
verantwoordelijkheid heeft, naar God en de ander. Uitverkorenheid is een extra verantwoordelijkheid, geen onderscheiding voor voortreffelijkheid.
Als volkeren
geoordeeld worden - en ook volkeren kunnen geoordeeld worden, niet alleen maar
individuen! – dan is het om wat ze doen,
niet om wat ze zijn. Maar als God
mensen oordeelt, als hij een Nee uitspreekt, dan ligt achter dat Nee een Ja.
God zet mensen soms op een afstand, maar dat is om hen uiteindelijk ook weer
bijeen te brengen bij hem. Wij zullen dit nog gaan zien.
Als we Jezus
tegenkomen is hij op reis. Zijn faam is hem vooruitgesneld hij een
Kanaänitische vrouw tegenkomt. Zij heeft welbeschouwd niets met hem te maken.
Joden en Kanaänieten hadden geen contact met elkaar als ze het konden
voorkomen.
De Kanaänitische
lijkt op de andere vrouwen die Jezus om een wonder smeken, maar met dat
verschil dat zij buiten het Verbond staat. En als zij buiten het Verbond staat
heeft Jezus in de eerste plaats niet veel met haar van doen. Jezus is in alles
gehoorzaam aan de Vader, en de Vader heeft Jezus gezonden om het volk Israël
weer op het rechte spoor te brengen. Het is niet dat zij Hem niet interesseert, of haar minderwaardig vindt. Zijn eerste taak
richt zich op het Joodse volk.
Uit de
context kunnen we halen dat de leerlingen aan Jezus vragen om haar haar zin te
geven, niet omdat ze van haar houden, maar omdat ze met rust gelaten willen
worden. Maar dat is niet het niveau waarop Jezus werkt, en de karavaan trekt
verder.
Maar de Kanaänitische
geeft niet op. En Jezus gaat het gesprek met haar aan. Het zijn moeilijke
woorden die Jezus spreekt. Ze staan ver af van onze egalitaire instincten. Dat
Jezus haar aanspreekt als hond is
voor ons moeilijk te verstaan.
Ik denk niet
dat we dit woord als een grote belediging moeten lezen, net zo min als dat het
beledigend is als Jezus zijn volgelingen “schapen” noemt die Hij zal weiden.
Ik denk dat
we deze woorden alleen kunnen duiden vanuit het perspectief van het Verbond.
Jezus houdt van alle mensen, maar Hij is gezonden naar het Joodse volk – zij mogen niets tekort komen omwille van
derden, de hondjes, zoals het in het
oorspronkelijke Grieks staat. Wij zouden zeggen; de huisdieren in de brede zin
van het woord.
De Kanaänitische
draait het verhaal om en zegt: Jezus, er is zoveel in U, U heeft zoveel te
geven dat zelfs als ik iets krijg de anderen daarmee niets tekort komen. Puppies
worden toch ook gevoed met de restjes van de tafel? Daarmee opent ze de weg
voor Jezus om gehoorzaam te zijn aan de Vader, én om ruimte te geven aan wat er
leeft in zijn hart, een hart dat brandt voor de hele wereld.
De Kanaänitische
leeft in een staat van afwijzing. Zij maakt geen deel uit van het Verbond. God
heeft in zekere zin een Nee tegen haar volk uitgesproken, maar achter dat Nee
ligt een Ja. Het Nee is niet definitief.
De Kanaänitische
weet dit, of beseft dit op enige manier, want als zij zich had neergelegd bij
het Nee van God. Dan had zij geen moeite gedaan om Jezus achteraan te gaan.
Door dat wel te doen zet zij de Nee ter discussie. Uiteindelijk ontvangt zij
wat zij vraagt.
De traditie
van de Kerk heeft in de Kanaänitische vrouw altijd een afbeelding van de Kerk
zelf gezien. Dat is belangrijk: de Kerk is, als het er op aan komt, in de
eerste plaats een buitenstaander. Zij
kan zich niet beroepen op de juiste afkomst, of privileges. Wij staan tegenover
God als Kanaänieten, als vreemdeling. Wij
hebben geen rechten tegenover Hem.
Hij is ons niet bijster veel verschuldigd.
Tóch krijgen
we die gunst, krijgen we die genade. Die krijgen we niet omdat we van onszelf
zo geweldig zijn. Dat zijn we niet. Maar het Hart van Jezus zit zo vol met
goedheid en liefde dat er toch ook voor ons wat van de kar valt. En het is als
met de eucharistie: zelfs een kruimel van de Hostie bevat de hele Christus,
bevat alles waar wij op mogen hopen.
Als wij al
dat goeds dan ook krijgen. En huisgenoten zijn geworden van de Heer, dan zijn
wij geen vreemdelingen meer. Wij zijn nu kinderen van God. Volk van God. Niet
door geboorte, zoals de Joden, maar door adoptie. Wij zijn aangenomen kinderen.
Het woord dat voor de Joden geldt: “Gedenk dat jullie vreemdelingen waren in
Egypte”, geldt dan twee keer zo veel voor ons.
Wij hebben
het geluk in ons eigen land te kunnen leven, in vrijheid en veiligheid. Dat is
voor velen niet vanzelfsprekend. Wij hebben een zorgplicht voor dit land, een bijzondere plicht die wij niet hebben
voor vreemde mogendheden. Dat ontslaat ons echter niet van de plicht om vanuit
Gods liefde voor de hele wereld de Heer na te volgen in zijn openheid voor de
ander, en leed te verlichten daar waar wij kunnen.
Amen.