In die
tijd trok Jezus met zijn leerlingen
naar de dorpen rond Caesarea van Filippus.
Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag:
“Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”
Zij antwoordden Hem:
“Johannes de Doper;
anderen zeggen Elia
en weer anderen zeggen dat Gij een van de profeten zijt.”
Daarop stelde Hij hun de vraag:
“Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?”
Petrus antwoordde:
“Gij zijt Christus.”
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk
iemand hierover te spreken.
Daarop begon Hij hun te leren
dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden
en door de oudsten,
de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen moest worden,
maar dat Hij, na ter dood te zijn gebracht,
drie dagen later zou verrijzen.
Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde
en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.
Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen
en voegde Petrus op strenge toon toe:
“Ga weg, satan,
terug!
want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.”
Nadat Hij
behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen,
sprak Hij tot hen:
“Wie mijn volgeling wil zijn
moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en zijn kruis op te nemen.
Want wie zijn leven wil redden
zal het verliezen.
Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie
zal het redden.”
Dat als je iets wil vertellen, of bekend wil maken, dan zoek je een bijzondere plek uit. Als we iemand in Alkmaar een bijzonder eerbetoon willen geven, dan doen we dat op de Kaasmarkt, dan word je rondgedragen op een kaasberrie. Dat is leuk.
Bij de 8 oktober receptie binnenkort, wensen we elkaar een Goed Ontzet, dat doen we dan in de Grote Kerk. Dat past daar goed bij! Je zou het net zo goed kunnen doen in de sporthal van Overdie. Die is net zo groot. Toch zou dat niet helemaal hetzelfde voelen. Ook al was het gezellig en kwamen we veel mensen tegen die we kenden.
Voor een bijzonder moment zoek je een bijzondere plek uit. Een huwelijksaanzoek ziet er toch wat gekleder uit in Parijs of op het strand dan in een McDonalds langs een snelweg ergens ter hoogte van Lelystad.
Maar vandaag zijn we op weg met Jezus en alles gaat weer eens anders dan je zou denken. Er moet iets héél belangrijks gebeuren. Het wordt tijd dat de leerlingen uitspreken wat ze écht denken, écht voelen, écht geloven. En het is tijd voor Jezus om te vertellen wie hij écht is, en wat hij komt doen.
Dan zou je denken, daar zoek je een passende plek voor uit. Iets symbolisch. Jeruzalem ligt misschien wat ingewikkeld, maar er is vast een smaakvol zaaltje ergens in de koningsstad Betlehem waar de jonge David door de profeet Samuel tot koning werd gezalfd. Dat had wel wat gehad.
Maar nee. We zijn op een hele vreemde plek. Niks geen mooie symbolische stad, met veel geschiedenis. We zijn helemaal aan de rand van de kaart beland. In de buurt van Caesarea Philippi. Het was nog logischer geweest om toch maar voor dat wegrestaurant langs de snelweg te gaan. Dat ligt tenminste nog op de route. Caesarea Philippi …. Daar kom je zelfs niet zomaar langs als je op weg bent naar één of andere plek in het Joodse land. Integendeel, je moet vanaf de noordkant van het meer van Galilea langs de rivier de Jordaan helemaal omhoog wég van dat Joodse land.
De ruïnes van Caesarea Philippi kun je tegenwoordig nog vinden. Het ligt in de Golan, aan de voet van de berg Hermon. Nét in het door Israël bezette deel van Syrië, een paar kilometer van de bestandslijn.
Caesarea! Ja, de naam zegt het al: dat is geen joodse stad. Integendeel: het is een epicentrum van heidendom. De streek heette vroeger Banias. “Pannije”. De hele omgeving van de stad was toegewijd aan de Griekse bosgod Pan. In en rond Caesarea stonden allemaal tempels en heiligdommen. Eén van de nieuwste tempels was gewijd aan de Romeinse keizer. En zo héét de stad ook: keizerstad. Romeinse Keizerstad. Net zoals in de Sovjet-Unie elk dorpje wel een Leninstraat moest hebben, of een Komsomolwijk, zo moest in de tijd van Jezus elke regio een Keizersstad aanleggen. Om de mensen er even aan te herinneren wie er écht de baas is in het land!
Dat lijkt een beloftevolle plek om aan je leerlingen te zeggen dat je de Messias bent, dat je het volk komt verlossen.
Maar Jezus heeft er een uitstekende reden voor. In Caesarea woont namelijk een koninkje. Een joods koninkje. Caesarea Philippi was de hoofdstad van een vorstendommetje. En de plaatselijke heerser heeft een beroemde naam. Herodes Philippus de Tetrarch was namelijk een zoon van de beroemde koning Herodes, die we kennen.
Ze maakten deel uit van de joodse koninklijke familie: de Herodianen. Maar over dat koningschap had niemand nog een illusie. Ze zijn op papier dan wel joods, en ze “heersen” samen over de Joden, maar iedereen weet dat ze eigenlijk niks te zeggen hebben. Niemand neemt ze serieus. Ze zijn gekroonde landvoogden van de Romeinen.
En de echte insider, de tempeladel en hun aanhang, vinden de koninklijke familie zelfs niet eens écht joods. Hun familie is ooit joods geworden, maar ze komen uit Edom. Dan kun je zelfs de tempel in Jeruzalem gerenoveerd hebben, zoals Herodes de Grote deed, maar je hoort er nooit écht bij.
De Herodianen zijn wèl slimme politici, dat zeker! Gehaaide overlevers in de gewelddadige politiek van die tijd! Waar als je niet uitkeek je elke ochtend dood wakker kon worden! Maar al die gehaaide politiek, en al die overlevingsdrift. Waar heeft dat toe geleid?
Soms, als je een belangrijke boodschap wilt brengen zoek je een plek uit met veel contrasten. Jezus maakt zich bekend als Messias, als de gezalfde, de Koning van Israël en doet dat bij de plek waar een échte vorst zetelt. Een beetje alsof je een dierenrechtengroep opricht bij de ingang van een slachthuis. Als zoiets gebeurt, dan is dat geen ongeluk. Dat is uitgekiend commentaar. Zelfs zónder dat je veel zegt over dat slachthuis, en wat daarbinnen gebeurt.
Kijk maar om je heen! Aan de vruchten herken je de boom! De hoofdstad van een joodse vorst? Overal staan heidense tempels! Vorst Philippus moet zelfs zijn eigen hoofdstad naar de Romeinse Keizer noemen. Hij bouwt zelfs een tempel voor keizer Augustus, waar hij als een God aanbeden kan worden! Is Philippus nu écht een joodse koning? Maakt hij iets waar van de Thora? Van de gerechtigheid van God?
Nee! Sterker nog: hij moet van zichzelf hetzelfde zeggen als wat de opgehitste meute straks roept op Goede Vrijdag: wij hebben geen koning dan Caesar! En niet alleen Philippus de Tetrarch moet dat zeggen, de hele familie van de Herodianen zegt het hem na. Wij hebben geen koning dan Caesar! Hun kroon is hol! Er zit niks meer in!
Jezus zegt met zoveel woorden. Als jullie dát in mij zien, wat ik bén, een nieuwe koning, houd er dan rekening mee: het wordt niet dit. Het wordt heel wat anders. Het wordt zelfs iets volledig omgekeerds. Geen koning die een sluwe overlever is, en voor wie geen concessie te groot is voor een hapje macht: een koning die de wereld wint door zijn ziel te verliezen.
Petrus spreekt als eerste uit wie Jezus is, en dat maakt hem tot fundament van de Kerk. Die belijdenis maakt hem tot eerste van de apostelen, de Sleutelbewaarder die opent en dichtdoet. Maar de kracht van Petrus is ook zijn zwakte. Hij zíet het koninklijke in Jezus maar denkt nog in oude verwachtingen.
Als Jezus zegt dat hij het lijden in moet gaan, dan kan hij dát nog niet vatten. En dat is niet vreemd, want wie kan het wèl vatten? Maar van Petrus wordt meer verwacht. Maar Petrus heeft ook de antenne van een politicus – in het latere conflict over de spijswetten probeert hij ook concessies te doen om de boodschap voor iedereen aanvaardbaar te maken, en dan werkt het ook niet. En hier ook niet. Blijf je wandelen op de mensenweg, dan eindig je op een doodlopend pad: bij de Panbron en de Keizerstempel.
De rechtvaardigheid van God moet doorbreken en dat betekent ook dat er een oordeel komt over alles dat die rechtvaardigheid verwerpt. Maar wie kan dat oordeel dragen? Niet de mensen zelf, niet het volk. Enkel degene die zich werkelijk ten diepste verantwoordelijk voor hen maakt kan dat: de werkelijke koning. Jezus zelf.
Námens de mensen waar hij koning van is wil hij dragen wat er komt, namens God, wiens Messias hij is, kan hij zo de mensen bevrijden van het kwaad. Maar om dat te blijven begrijpen heb je een heel leven nodig.
En wat zegt dit alles óns? Het voelt zo ver weg. Abstract. En lijden doen we ook niet graag. Wat dat betreft lijken we allemaal erg op Petrus. “Dat God dat verhoedde”, denken we snel als we moeilijkheden op ons af zien komen. Dat is heel menselijk. Maar sommig lijden is onvermijdelijk, dat kán God niet verhoedden. Ander lijden is juist verheffend: dan wordt er geleden zodat anderen kunnen leven.
We denken dan aan de belijders en de martelaren, maar ook aan gewone mensen die moeilijkheden op zich nemen die anders andere mensen ten deel waren gevallen. Die mensen kunnen we dan kinderen van het Koninkrijk noemen. Want ze willen die koninklijke opdracht waar maken. Niet meer leven uit het ik maar uit liefde voor het leven instaan voor het leven van anderen. Zonder concessies. Ze beschikken op koninklijke wijze over hun inzet en hun leven om zo het leven te vinden.
Niet alleen even hier en nu, voor een korte ademtocht, maar voor altijd. Gedragen door de Geest.
Het kan ook zijn dat je dat niet doet, daar elke keer voor wegloopt. Dan doe je elke keer opnieuw een concessie. Iets van je opdracht, iets van wat alleen jij kan toevoegen aan de wereld brokkelt dan af. Iets van God verdwijnt, en iets menselijks keert er voor terug. En heb je alleen nog maar mensenwaardes en mensenbeelden om je heen, en geen koning dan Caesar, dan wordt het stil om je heen.
Dan kun je nog wel de papieren hebben, waarop staat dat je dit of dat bent. Maar in werkelijkheid stelt dat niks meer voor. En ten diepste weet je het zelf ook.
Dus laten we een andere weg nemen, we blijven hier niet, aan het einde van deze doodlopende weg naar Caesarea Philippi. We keren om en slaan de weg in naar Jeruzalem. De moeilijkheden tegemoet.
Amen.