Preek voor de viering van het Hubertusgilde
25 oktober
Beste vrienden,
Wat een mooi moment om hier samen te zijn in deze kerk waar jullie mee verbonden zijn. Rond de feestdag van de Heilige Hubertus, patroon van het schutsgilde van Leur, mogen jullie weer deze feestdag vieren.
Elke dag geeft God ons een nieuwe les, een nieuw woord van bemoediging uit de Bijbel.
We horen in het evangelie over twee mannen. Een farizeeër, die heeft allemaal prachtige prestaties verricht - vindt hij zelf. En daar beroept hij zich op tegenover God. In de tempel.
God mag wel blij zijn met zo iemand! Dat is toch een beetje de boodschap die hij de hemel in stuurt. Hij vast en geeft tienden. In de Bijbel komen getuigen altijd in tweeën. De goede werken die hij - volgens hemzelf - doet, die moeten dus voor hem getuigen bij God.
Dan is er een andere man, een tollenaar. Die werkten in de tijd van Jezus mee met de Romeinen. Niet iets om trots op te zijn. Als je tollenaar werd, dan viel je buiten de samenleving. Niemand wilde met je gezien worden. Daar kan ik me wel iets bij voorstellen. Het is een beetje alsof je land bezet is, en je gaat gewoon op de koffie met iemand die openlijk samenwerkt met de bezetter, en daar goed aan verdient. Nee. Dat koekje bij de koffie, dat smaakt je dan toch een stuk minder.
Toch heeft de tollenaar iets voor op de farizeeër. Hij weet waar je het voor doet. De tollenaar weet het verkeerde wat hij gedaan heeft, zijn relatie met God en de naaste ondermijnt! Hij wil die relatie goedmaken, en hoe doe je dat? Door te vragen om vergeving.
De farizeeër staat er heel anders in. Andere mensen bestaan eigenlijk niet voor hen. Hij kijkt alleen maar neer op anderen. En hij heeft ook geen echte relatie met God. Want voor hem
Bestaat God alleen als een soort sportcommentator die zijn (prachtige) doelpunten toejuicht! Helaas voor de Farizeeër: die God bestaat niet.
Waar laat dat ons. We hebben zoveel waar we blij om kunnen zijn. Een lange geschiedenis, grote prestaties. Gewonnen zilver! Is dat alles nu om niet?
Nee, het is goed om te vieren wie je bent en wat je mag doen. Op één voorwaarde: dat je nooit uit het oog verliest waar je het om te doen is. Vanuit bestonden de schutsgildes om de burgerij en de gemeenschap te beschermen. En boven alle gezelligheid en sportprestaties uit is dát fundamenteel: de houding van dienstbaarheid aan de naaste, en door de naaste tot God. Dienstbaarheid aan de gemeenschap om ons heen, juist in tijden dat zoveel mensen zich terugtrekken achter hun eigen voordeur, zich verschansen in hun eigen gelijk, is dat belangrijk. Er moeten sterke gemeenschappen zijn, waar mensen elkaar ontmoeten en zich verbroederen. Een dragende pijler te zijn in het dorp en de gemeente.
Je kan dus fier zijn op wie je bent en waar je vandaan komt, zolang je niet uit het oog verliest dat je niet zelf de bron van het goede bent. Zou dat toch gebeuren, zou je uit het oog verliezen dat je uiteindelijk slechts alle goede dingen ontvangt, dan raak je uit balans. Dan krijgt een eerder gepaste trots iets hautains. Dan komt de mot in je kleding, en vergaat het zilver tot stof.
Nu hebben schuttersgildes dit altijd geweten. Waar de farizeeer trots rechtop blijft staan, houdt de tollenaar zijn hoofd gebogen. Er zijn momenten dat we weten te buigen voor wat groter is dan onszelf. Zolang we dat nog kunnen, is er hoop!
Het is een oude en mooie traditie dat bij het eucharistisch gebed het vaandel van een gilde daalt bij de consecratie, om God in ons midden te begroeten.
Zolang dat een levend gebaar blijft, hebben ook uw tradities blijvend een toekomst. Nog voor vele jaren. Er worden vandaag nieuwe leden geïnstalleerd. Zij zullen op hun eigen manier weer toekomst geven aan wat zo lang geleden begon.
Mogen wij daarvoor dankzeggen, voor het verleden, om dit heden en op de belofte van de toekomst.
Amen.